‘Men zou nog denken dat je er woont,’ stuurde een vriend als reactie op een Instagramstory dit weekend. Rotterdam. ‘3% van de tijd,’ zei ik. ‘Maar 12-15 dagen per jaar.’
Ondertussen is dat wel vaak genoeg om er van heel wat dingen mijn favorietjes te hebben opgebouwd. Cafés, wijnbars, restaurants, koffiehuizen, bioscopen. Wanneer ik mijn favoriete koffiebar binnenwandel, weten ze ondertussen dat het een grote latte wordt, in het restaurant krijg ik altijd een glaasje van het huis, of al eens een wijn geschonken die normaal alleen per fles te krijgen is, gewoon omdat die nu even beter bij het gerecht in kwestie past.
Maar gisteravond spande toch wel de kroon. Ik ging tafelen in het zusterrestaurant van mijn welbekende plek, in een oud industriegebouw op de rand van Noord. De sommelier had zoveel tattoos – tot achter zijn oren – dat hij in menig Vlaamse zaak van dit niveau nooit aan de bak zou komen. Hier is het de normaalste zaak.
‘Mag ik je wat aanbieden van het huis?’
‘Van het huis?’ vroeg ik verwonderd.
‘Taco (de baas van het eerder vermelde restaurant) heeft ons gebeld. Goed in de watten leggen heeft ie gezegd.’
En daar stond ik dan. Of zat ik. Mezelf afvragend waar ik dit aan heb verdiend.
Zonet wandelde ik voor de laatste keer dit weekend over het plein dat favoriet restaurant met favoriete koffiebar verbindt. De sommelier daar, bezig met de lunch, zag me voorbijlopen. Zijn arm ging eerder de lucht in dan de mijne. We lachten als goede kennissen doen. Hartelijk.
Nu staat er een laatste grote latte voor mijn neus, lees ik wat liefdesgedichten. ‘Dat alles over liefde gaat’, heet de bundel. Gaat die titel hier even op. Liefde blijft kleven overal waar je ooit je hart hebt verloren.
Dadelijk kijk ik nog even naar de Rijnhaven en de watertaxi’s vanuit een roze houten ligstoel, laat zon en wind hun werken der weldadigheid doen. En dan is het ‘m weer tot volgende keer.
Misschien moet ik die volgende keer maar eens een groepsreis organiseren.