Goed genoeg

Het is gebeurd.

Nee, ik heb geen lief. Maar het boeit me ook niet meer. En dat voelt raar, maar goed. En ik heb geen idee hoe het gekomen is.

Anderhalve maand geleden zat ik weer eens in een hardnekkige dip over het feit dat ik nog altijd alleen was, dat ik ondertussen wel genoeg geduld had getoond, dat het nu eindelijk wel mocht gaan komen, de frustratie over het feit dat iets dat ik zo graag wilde maar er nul controle over had als loden kogels om mijn enkels. De opmerkingen van anderen als ‘het komt wel op je pad’, ‘nu begint het toch lang te duren’ en ‘we zullen je inschrijven voor Blind Getrouwd’ die te pas en te onpas door mijn hoofd schoten en mijn energiepeil naar beneden trokken.

De voorbije twee jaar staken die dips in lang- en kortgerekte versies om de zoveel tijd de kop op. Bij elke dip voelde het onbeantwoorde verlangen intenser. Pijnlijker. Waar vorige dips eindigden met mijn wezen dat de toebedeelde kaarten nukkig accepteerde en schoorvoetend verder ging, stond aan het eind van deze diptunnel iets anders te wachten. Bevrijding.

Vorige herfst zei mijn therapeut, ‘Je zou tot op het punt moeten komen dat je voelt dat als het nooit komt je leven niet gefaald is.’ Waarop ik haar woorden wegwimpelde en zei dat ik er zeker van was dat ik daar nooit zou geraken. Dat het willen van de liefde te groot was.

Raar maar waar voelt het al een hele maand alsof ik nu wel op dat punt ben beland. Ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat dit mogelijks geen permanente staat is en dat een nieuwe dip zich later nog wel eens zal opdringen. Want ik wil het nog – graag zelfs. Maar de nood eraan is weg. You can’t always get what you want / You get what you need zongen de Rolling Stones. Ik geloof niet dat die frase altijd opgaat, maar ik had het wel nodig om geen gemis meer te voelen. Het uitblijven niet als een falen te zien. Komt het dan komt het, komt het niet, dan ben ik nog steeds goed genoeg.

Wanneer ik mijn therapeut begin deze maand vertelde dat ik heel misschien op het voornoemde punt was beland, vroeg ze in diezelfde sessie of ik kon zeggen dat ik fier was op mezelf. ‘Ja,’ hoorde ik mezelf zeggen. En opnieuw raar maar waar: voor een van de eerste keren in mijn leven geloofde ik het ook zelf. Ik ben fier op mezelf. Niet fier als in ‘beter dan’ of ‘kijk eens wat ik kan’. Gewoon fier. Op mezelf. Op Frederik.

De voorbije twee jaar probeerde ik mezelf die trots ook in te prenten door een opsomming te maken van alle dingen die ik had bereikt, van alle stappen die ik had gezet. En altijd hing daar een groot sterretje naast waarbij al de rest verbleekte: ‘zonder lief’.

Nu niet meer.

Misschien komt het omdat ik – iemand die pas 8 maanden geleden helemaal alleen een daguitstap naar een totaal onbekende plek durfde maken – nu twee weken (gedeeld alleen) door Europa ga trekken. Misschien komt het omdat ik het manuscript voor Wachtkamer heb afgerond en klaar ben om deze zomer een verhaal de wereld in te sturen waarvan ik een van mijn grootste demonen – de angst op afwijzing – recht in de ogen kijk.

Ik weet niet hoe het komt. En het boeit me niet.

Toen ik gisteravond na een baskettraining naar huis reed en besloot dit stuk te schrijven, zette ik de autoradio aan en schotelde Spotify me als bij wonder ‘Helemaal alleen’ van Clouseau voor. Helemaal alleen / Zal ik boven komen / Helemaal alleen / Bouw ik nieuwe dromen / Helemaal alleen / Maar nog niet verloren. Ik heb de raad van Koen Wauters uit de eerste strofe dan maar opgevolgd, de radio keihard gezet.

En luidkeels meegezongen.

Sterretje: niemand doet het echt alleen. Ook ik niet. Iedereen heeft mensen op zijn of haar weg nodig – en ik ben dankbaar voor de mijne. Voor de luisterende oren, de oppeppers, er gewoon te zijn. Ik zal hen in de toekomst om dezelfde of een andere reden nog nodig hebben. Ik, jij, hij of zij / Iedereen heeft iemand nodig, ook dat weten ze bij Clouseau. Maar het innerlijke werk, dat kan niemand anders voor je doen. Dat doe je zelf. Helemaal alleen.