ik zoek een plek
niet zomaar
een
geen plek in het gras
waar wormen te vroeg aan me komen vreten
geen plek in het bos
waar bladeren me ondersneeuwen
nadat ze hun schaduw al over me hebben uitgemeten
niet langs een berm
waar de dingen in toerental voorbij razen
op een plein in een stad
leg ik me neer
daar, op een koppel kasseien
de geulen tussen hen diep
genoeg om regen en ander smeltwater weg
te laten vloeien
inclusief het mijne, door dokters als bloed
en door dichters als tranen bestempeld
eigenaardig door niemand als zweet
welke temperatuur de weerman ook bestelt
open en bloot verkil ik
de stenen slaan aan het trillen
op het aanzwellend ritme van de mensen
met daartussen iemand die merkt
dit is een hart
en me in een kommetje legt