het begint bij waar het ooit begon
als alles goed was
een aaibare kruin in wording
nekvel laat zijn appel stilkeels los
naarmate je minder adam wordt
een ooglid meandert, een tweede volgt gedwee
daarboven geven wenkbrauwen hun spankracht prijs
wangen zuigen zich vast, alsof een rietje
naar een lekke vaas hen weer tot bloei
kan blozen, je oren spitsen zich niet langer
enkel tanden weten zich vast te bijten
in wat men noemt de tijd, hij verstrijkt
jij krijgt steeds minder gestreken
het kreupelhout dat je schedel draagt
gaat dra in vlammen op
je troost jezelf in de wetenschap
dat de natuur nooit eerder
een strakke rivier heeft gebaard
en dan, dan zie je haar —