Wanneer je de scherven niet kan vinden

het is als een kopje van je beste porselein
dat je vanop achttien hoog naar beneden laat
je laat niet zomaar los, je opent een voor een
de vingers waarmee je het oor vasthoudt
als laatsten resten duim en wijsvinger

tussen hen zit de sierverdikking waardoor
het kopje al die tijd zo goed in je hand zat
de thee net dat beetje meer gaf

je dwingt ook hen uit hun grip, mild
even zo kunnen dingen vallen
het is vaak de meest wrede vorm
omdat wat valt de klap niet ziet aankomen

je ziet het kopje kleiner worden in z’n valversnelling

en dan hoor je niets. Je haast je langs de
brandtrap naar beneden, op het trottoir liggen
geen scherven, het kopje heel, alsof net toen je
het uit het zicht verloor de val- in traagversnelling
werd omgezet, het zonder ondertas
niet wilde sterven

je raapt het kopje op, duim en wijsvinger
lijmen zich rond de sierverdikking, je loopt
de trap op, sluit het raam en zet nieuwe thee