we liepen elkaar tegen het lijf op een trap
wat om te beginnen al gek was
we stapten allebei omhoog
waren niet gelijk vertrokken
hadden dezelfde tred in de benen
nu nog hebben we er het raden naar
of we samen boven zullen komen en om hoe laat
en wie ons daar zal opwachten
en of
iets na dat tegenhetlijfgeloop namen we
met dezelfde hand elkaars onderarm vast
als een soort van vrijwillig beklonken navelstreng
die speling gaf zo veel dat kon en strakker
aantrok wanneer een van de treden los
was komen te zitten of er van over de leuning
hagel kwam
met onze vrije hand hielden we beurtelings
een paraplu open kleurden herfst als lente in
en lieten de zomer zomer zijn
al die tijd bleven boude woorden uit
en namen ongedeeld
de sterkste verbonden worden
zonder handtekening gesloten