de stad ademt aarzelend
ik kijk naar de straten en hun vaste structuren
huizen en wolken met bewijslast
een hond dwarrelt verdwaald over de stenen
ik volg in zijn kielzog doorheen parken
en kruidtuinen langs standbeelden
op verlaten pleinen
het zijn de laatste uren waarin niemand spreekt
alles is er weer, nog steeds
op een ysprong zweren we onze trouw af
we worden louter voeters, wisselen een blik
kiezen elk instinctief een kant en zetten pas
het tussenbos wordt breder en breeder
in ons dient een nieuwe dageraad zich aan