Vorige week beloofde ik dat mijn volgende stuk zou gaan over mijn gemoedstoestand tijdens het creëren, in mijn geval schrijven. Laat het meteen duidelijk zijn: er zijn weinig dingen die me vooraf meer stress bezorgen. Maar er zijn ook weinig dingen die me nadien meer genoegdoening schenken, waar ik met evenveel voldaanheid op kan terugblikken, dan een voltooid stuk, hoofdstuk of verhaal.
Ik heb me al vaak afgevraagd waarom ik toch altijd die grote onrust voel rond het schrijven, alsof ik altijd een bepaalde barrière moet overwinnen. Ik denk niet dat het een vorm van imposter syndrome is, of toch niet meer, het is een vorm van faalangst, dat is het.
De enige vorm van schrijven waar ik het niet bij heb, is bij poëzie. Vermoedelijk heb ik er daar geen last van omdat een gedicht een kleinood is, iets waar ik geen verwachtingen aan koppel en wat ik puur schrijf vanuit een bepaalde emotie of een initiële gedachte, van waaruit ik vrij ga associëren en bouwen. Een gedicht overvalt me eerder, is voor mij zelden of nooit gezocht of gekunsteld. En het eindresultaat ligt meestal om de hoek.
Bij alle zaken die langer zijn – artikels, columns, scenario’s, boeken – heb ik dus last. En die last leidt vaak tot uitstelgedrag, tot, zoals Calvin het zegt, het een rush van de laatste minuut wordt om iets gedaan te krijgen. Dan ruil ik de angst voor het ongewisse en het niet goed genoeg kunnen in voor de angst om het missen van een deadline. Het gaat zo vlot als in een winkel een kledingstuk omruilen op vertoon van een kassaticket. In het geval van een artikel is het dan snel onderaan de pagina wat kernwoorden noteren en beginnen tokkelen. In deadlinemodus zijn die enkele richtingaanwijzers voldoende. Het moet immers nu gebeuren, er is geen andere weg.
Voor grote schrijfopdrachten – schrijfwensen waar een deken van vrees overheen hangt – spendeer ik voorafgaand aan het eigenlijke schrijven heel wat tijd in mijn hoofd zonder noemenswaardig constructieve dingen te denken. Ik krijg enkel vonken van ideeën in mijn hoofd, het breien van het verhaal gebeurt met een pen in de hand of met een toetsenbord in de aanslag.
Tot een jaar of twee drie geleden wachtte ik bijna altijd tot ik hét voelde: een innerlijke drang om me op het verhaal te storten. Dat kwam omdat ik ervan overtuigd was dat het beste werk voortvloeit uit een bepaalde flow, een onverklaarbare connectie met een soort van magische bron waar je uit tapt, een toestand tussen bewust en onbewust in waarin enkel het creëren telt, die tijd en ratio opheft. Een soort van gelukstoestand waarin alles stroomt, die psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi in zijn TED talk het best definieert.
Maar het juiste moment komt natuurlijk zelden, flow werkt niet zoals een lichtschakelaar. Je moet het moment creëren en er vervolgens op vertrouwen dat het wel zal gebeuren, dat door je meer en meer te concentreren op de taak die voor je ligt, je uiteindelijk in die toestand vervalt waar alles in elkaar lijkt te klikken.
Vaak is het een kwestie van ‘Ok, ik zet me eraan en we zien wel wat er komt.’ De evidenties die je wel vaker hoort, zijn allemaal waar: je moet het gewoon doen, je schrijft het in eerste instantie gewoon voor jezelf, valt het tegen dan kan je altijd herschrijven, … Ze kloppen stuk voor stuk. En soms komt het ook niet. Volgende keer beter, al is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan. Dan is het toch voor mij nog altijd even doorbijten en volhouden, zoals fitnessoefeningen, maar dan met mentaal resultaat.
Scenario’s en boeken schrijven zich niet op een paar uur of enkele dagen zoals poëzie, artikels en columns dat doen. Ook daar heb ik ondertussen geleerd me achter de schrijftafel te zetten en eraan te beginnen. Woord voor woord. Er zal we ontstaan wat er ontstaat.
Een trucje dat me bijzonder goed helpt, is instrumentale muziek door mijn oren pompen: hoofdtelefoon op en de piano zijn ding laten doen om de ruis in en rond mijn onrustige hoofd weg te werken, me te laten concentreren op het beeldscherm en het verhaal. Toen ik nog echt last had van imposter syndrome dacht ik dat een hoofdtelefoon opzetten me minder schrijver maakte: Dickens, Hemingway, Joyce, Elsschot, Claus, die deden het allemaal zonder. Nu ja, Claus misschien niet. Maar wat maakt het uit? Het doel heiligt de middelen, toch?
Wat me nog beter helpt dan muziek is validatie. Van buitenaf duimpjes omhoog krijgen doet wonderen voor mijn creatieve drive. Eens ik van Oogachtend hoorde dat het eerste deel van het scenario voor De Walvis goed zat, schreef ik het resterende tweederde op twee weken tijd. Dan gaat het gaspedaal haast automatisch in en komt de flow verbazingwekkend snel. Zo ook bij de roman die ik dit voorjaar voltooide. Nadat mijn literair agent in november groen licht gaf na het lezen van de eerste honderd pagina’s, stroomden de volgende tweehonderdvijftig er op drie maanden uit.
Tot op vandaag vind ik het vreemd hoe creativiteit werkt. Sinds ik een goeie vijf jaar geleden mijn schrijverschap echt serieus begon te nemen, heb ik stappen vooruit gezet, teer ik meer op ‘doen’ dan op ‘afwachten’ en slaag ik er zelfs af en toe in om zaken ruim voor deadline in te dienen. Kwestie van ook wat aan dat uitstelgedrag proberen te doen, want uitstelgedrag maakt de angst er niet minder op, hij wordt er alleen maar door gevoed.
Een aanhoudende stroom van intrinsieke motivatie zou het beste zijn, maar zo werkt het niet. Gelukkig ben ik gaandeweg toch voorbij dat stadium van ‘last-minute panic’ uit de cartoon hierboven geraakt. Een gedachte die me daarbij geruststelt is dat alles wat iemand maakt – of het nu iets met woorden, muziek, verf of klei is – slechts één bepaalde verschijningsvorm van een idee, een hoger creatief ideaal is. Misschien is dat wel goed genoeg.