Dadendrang

mochten ze hier nog zijn

Lucebert zou ons breken met een beeld
dat opengereten moet worden voor je het begrijpt
Kouwenaar zou met z’n verfborstel de kamer
nog een zoveelste laatste keer witten met streken die
weghebben van een gedachtestreep
waarbij Kopland op wat sla sabbelend
zou staan speekselen over Rembrandt en de tijd
en de Coninck met hem, toch over dat laatste
en de liefde en kleine dromen en een sigaret

Komrij zou het niet kunnen nalaten
alles te verzamelen en er iets van zichzelf
aan toe te voegen, hij heeft er z’n buik altijd
vol van gehad

mochten ze daar nog zijn – ergens –
zouden al die dichters na hun noeste strijden
nu in hun blootje liggen snorkelen
in een branding op zoek naar hemelse verzen
niet in water maar in limonade door Campert
aangerukt en eigenhandig van Voltaire gestolen


wat een gedoe eigenlijk – mogelijks nergens –
en dat allemaal voor iets dat moet klinken
als poëzie