De tijd doet zelf niets, maar verandert alles

De bus draait de straat in. De straat voor de straat waar je als kind zoveel tijd hebt doorgebracht, de straat waar de huizen ook al wit zijn, maar een andere uitwerking kenden. Het was niet jullie straat, ze grensde er enkel aan en een grens is voldoende om van een ander land te spreken.

Het leven van een kind is met grensposten bezaaid: een hek, een tuindraad, de voordeur van de buurman die alleen woont en zich nooit laat zien. Je ploetert voortdurend tussen bekende en vreemde werelden, de verbindingen ertussen niet te vatten: de andere bakker vijf minuten verder wandelen waar je enkel komt wanneer de bakker op de hoek gesloten is, de dokter van wacht, de grote stad die eigenlijk een peulschil groot is. Je zou hier aanvankelijk een gedicht over schrijven, maar de poëzie heeft een zweem van eindeloosheid over zich en deze tekst heeft een andere pasvorm.

De chauffeur gaat met grote halen over zijn grote stuur, je ziet het niet maar dat weet je, de bus draait naar rechts. Nu zitten we in jullie straat. De huizen zijn maar huisjes, staan nagenoeg allemaal twee aan twee, hebben nauwelijks voortuin, maar gaan vandaag voor grof geld.

Het eerste huis is dat van madame Bosmans. Het staat leeg, er zitten nieuwe ramen in, ze zijn zo helder dat je door alles heen de tuin kan inkijken. In het midden van wat weldra een nieuwe woonkamer moet worden, staat een schildersladder werkloos te wezen. Je herinnert je enkel haar, niets van een meneer Bosmans, als kind krijg je nooit het hele verhaal mee, heb je er niets aan om te weten wanneer of waarom een huwelijk gestrand is en iemand de resterende dagen alleen slijt, ook al zijn het er nog veel, zelfs voor oude mensen die niet ouder lijken te worden en dus ook niet doodgaan. Van de volgende drie huizen weet je niets. Of niets meer. Van de overzijde van de straat evenmin. Sommige landen zijn binnen- en buitenland ineen. Jawel. Je weet dat tegenover jullie een man alleen woonde, maar ook daar stopt het. Nu je dit schrijft vraag je je af of hij ooit bij mevrouw Bosmans beschutting heeft gezocht of omgekeerd. Dingen die als kind nooit in je zouden opgekomen zijn.

De namen van het huis van de buren links ken je nog goed. Albert en Simonne. Zijn stem altijd diep en streng, ook wanneer hij vriendelijk was, de hare scherpgesteld op een toonhoogte die je aan barstend glas en Bianca Castafiore deed denken. Een van de dochters was ooit bevriend met je moeder. Van de buren aan de rechterkant herinner je je enkel de oudste zoon omdat je daar soms praatjes mee maakte aan het kleine stukje hek van staaldraad waar je hun tuin kon zien. Niels. Op een gegeven moment wanneer je op bezoek was, was hij er. Zo opeens. Nieuw in de straat. Als een inbreker die blijft en na enig onderzoek van goede inborst blijkt te zijn. Hij had een broertje en ouders, maar dat zijn enkel schimmen.

Je bedenkt dat al die mensen, de oorspronkelijke bewoners, dat ondertussen ook zijn. Op bijna alle daken liggen zonnepanelen, er is niemand tussen 90 en 100 die zich daarmee zou bezighouden. Je weet niet wat je met de panelen moet, ze proberen op een tijd te liggen waar ze nooit op zullen passen. Je weet niet wat je moet met de mensen die er nu onder slapen, eten, drinken, feesten, wenen, naar de bakker op de hoek gaan die nog steeds dezelfde naam draagt, en wanneer ze ziek zijn in wachtkamers post moeten vatten. Dokters komen vandaag zelden nog op huisbezoek. Bankkantoren hebben geen geldautomaten meer. Beenhouwers waar je om een half pond gehakt moest zijn opgeslokt door supermarkten waar diezelfde hoeveelheid nu voorverpakt ligt en kinderen geen opgerold vleesje meer krijgen. Ze heten nu kids trouwens; jullie zouden het maar vreemd vinden.

De bus rijdt vliegensvluglangzaam voorbij jullie huis. Eindeloos veel herinneringen in een wit doosje. De contouren van een gedicht in gevecht met de gekozen pasvorm.

De voordeur staat nu langs de zijkant van het huis, de zijkant zelf is met een houten sierconstructie verfraaid. Vorm haalt het tegenwoordig vaker van de inhoud, kapsels van voetballers veranderen elke wedstrijd en zijn iedere keer zeven seconden wereldnieuws. Jullie zouden het maar niks vinden. Iedereen is er onderhevig aan.

De satellietantenne waarmee jullie als enigen in de straat veel meer zenders konden krijgen en er veel meer van de wereld binnenkwam hangt er niet meer. Vandaag krijgt iedereen elke minuut de hele wereld binnen. Dat is slikken. Zelfs wanneer we geen honger hebben.

Zou de rode paddenstoel er nog staan? En de waterput? De kersenboom? De kolenstal heeft vast een andere bestemming gekregen. De energie komt uit zonnepanelen. Op de oprit passen nog steeds drie auto’s. Daarom hadden jullie drie dochters. Drie gezinnen op bezoek wiens wagens samen net op de klinkers pasten. Je denkt aan het kippenhok dat aan het einde van de wereld lag – het was echt ver stappen – aan de geur van warm hooi en kippendons en de verse eieren die er bijna altijd lagen, aan de zachtgekookte eitjes op zaterdagochtend die je uit het gele konijntje at dat nu bovenop je boekenkast staat, aan de kip die tijdens het slachten zonder kop wegrende, aan iedereen die dat nu te vies voor woorden vindt, de kok die daarom de filetjes extra schoon pareert, aan de kip met appelmoes waardoor je altijd een blik naar de lucht werpt wanneer Bart Peeters er in Lepeltjesgewijs over zingt. Voor mocht er daar toch iemand onzichtbaar meekijken.

De bus rijdt verder, de straat wordt achtergelaten. De tijd doet zelf niets, maar verandert alles. Weldra zullen ook deze duizend kleine woorden vergeten zijn, maar jullie huis blijft altijd jullie huis. Wat was dat poëzie.