het is voor de mens onmogelijk
het niet zijn te denken
koppig als hij is – want het is z’n kop
die ‘m z’n grootse onderscheiding geeft –
denkt hij er toch het zijne van
bijvoorbeeld dat alles een les is
en dat hiernamaals wil zeggen
hierna mag je nogmaals proberen
of reïncarnatie in een ander lijf, plant of dier
maar kom maar eens terug als pelikaan
als je je hele leven vliegangst hebt gehad
wacht, wacht, zeg je dan dat is het ‘m net
terwijl hij hier op aarde naar gronding zoekt
stuurt hij lampionnen en vliegertjes de hemel in
brandt een kaarsje voor daarboven
maar als iedereen daar naartoe gaat dan zitten
hitler en genghis khan en binnenkort dutroux daar ook
wat het terstond toch wat minder gezellig maakt
nee joh, je redeneert te sterk vanuit het lichaam
eens dat is vergaan wordt alles energie
en wat je voorouders hebben meegemaakt huist in je
dat zegt de sjamaan uit wetenschap
hij maakt een veld om het te bewijzen
elke priester, paragnost en technicus weet raad
en dan is er de dichter die gekromd om zijn vel
in een spel van zesentwintig karakters
alles placht te bevatten
maar het enige dat hij zeker weet is vandaag, woensdag
en nu, tien uur veertig, herfst
net als de poëzie krijgt hij het leven niet uitgepuzzeld
hij weet alleen dat menen
dat er buiten dit doosje niets meer is
van een even grote vooringenomenheid getuigt
als wensen dat er om dit leven van karton
nog wat anders heen zit gepakt