‘Papa, is er iets?’
Aangezien ik de dag had aangevat zoals alle andere deze en de voorbije weken – ontbijtend en werkend – was ik me nauwelijks bewust dat er iets merkbaar was. Heel vaak weet ik dat niet echt, tot ik er door mijn nabije omgeving op gewezen word.
De emotionele antennes van mijn oudste zoon zijn haarfijn afgestemd. De minste verandering in frequentie heeft hij beet. Hij weet snel hoe de vork aan de steel zit, als een jonge Dustin Hoffman die in Rain Man in een oogopslag 246 tandenstokers kan tellen wanneer ze op de grond vallen. Die gave deelt hij met zijn mama.
Zijn jongere broer en ik lijken daarin meer op een Moccamaster: we zijn eveneens heel gevoelige wezens, maar emoties komen eerder binnen als een teug water op een koffiefilter. We weten niet meteen wat we ermee moeten aanvangen. Vervolgens sijpelt alles traagjes door en zeulen we het residu nog een hele tijd mee in ons systeem.
Beide manieren hebben hun plaats op de EQ-schaal, maar zijn niet geweldig compatibel met elkaar. Degene die snel klaar is, moet voortdurend wachten op de ander, terwijl de ander in snelheid gepakt wordt maar de tijd nodig heeft voor zijn staartdeling en het uitzoeken wat te doen met de rest.
‘Het is ok,’ zeg ik. Ik weet wat er gaande is, wil zijn gevoel niet ontkennen, maar hem er verder niet mee belasten.
‘Zeker? Want je lijkt wat stiller dan anders.’
Op dat moment weet ik: het niet benoemen gaat hem alleen maar in het ongewisse en de lichtjes aan het uiteinde van zijn antennes op rood laten. Ik zeg dat ik het wat moeilijk heb omdat het de laatste dag is voor ze een tiental dagen naar hun mama gaan. Maar dat ik niet wil dat hij daarmee in zijn hoofd gaat zitten. Het zijn maar tien dagen.
Zaterdagavond waren zijn antennes ook wat op het spoor. We zitten op restaurant, een dienster brengt onze drankjes. ‘Papa, volgens mij heeft ze een oogje op jou.’
Een tijdje later, bij het dessert, brengt ze een koffie met een weckpotje witte en roze mini marshmallows. Twee enthousiaste kinderen vliegen er vol op. Voor ze weer door het grote schuifraam naar binnen verdwijnt, draait de dienster zich om en zegt, ‘Als er nog een tweede potje nodig is, laten jullie maar iets weten.’
‘Ja, papa, nu is het echt wel duidelijk!’ Mijn staartdeling is ondertussen gemaakt, rest nul, ik kom tot dezelfde conclusie.
Even later trekt zijn broer naar het toilet en volgt deze vraag: ‘Is het niet moeilijk al zo lang zonder… ja, je weet wel… alles?’ We weten allebei wat bedoeld. Het is niet meteen de conversatie die je met je zoon op een zonnige zomeravond bij een bordje churros verwacht te hebben, maar een pientere dertienjarige weet best hoe en wat.
‘Dat is zo,’ zeg ik. Ik probeer zijn bezorgdheid wat te verzachten door te antwoorden met hoe ik naar het hele systeem-na-de-scheiding kijk, dat het voor hen ook goed is geweest dat er niet meteen twee nieuwe mensen waren om aan te wennen. En dat ik blij ben voor mama.
‘Zeker,’ zegt hij. ‘Maar het mag voor jou nu ook wel gaan komen.’
Broer is er weer, de marshmallows raken op, ik haal een tweede potje, en krijg nog wat grapjes over de vrouwelijke aandacht over me heen.
Terug naar vanochtend. We geven elkaar een knuffel en hij zegt dat hij me ook zal missen. We hebben de gewoonte om elkaar spelenderwijs snedige commentaar te geven. Snedig, maar nooit snijdend, eerder prikjes van een mes met een botte punt waar nog deegresten aan kleven van de cake die net uit de bakvorm kwam. Dus counter ik met, ‘Ik weet het, want missen kan je goed. Je doet het zo vaak tijdens het voetbal.’
We lachen, de antennes staan op groen.