Vanochtend in mijn zondagse bed las ik een column Ilja Leonard Pfeijffer afgelopen zomer schreef voor de Nederlandse krant HP/De Tijd. ‘De kunst van het nietsdoen’, aldus de titel van het opiniestuk, stond al enkele maanden op mijn leeslijstje, en nu kwam het er dan eindelijk van.
Voor de weiniglezers onder mijn leespubliek – er is immers meer dan boeken alleen – een korte 101 tot Pfeijffer: hij geldt als een grote, erudiete stem en is de auteur van o.a. het geprezen Grand Hotel Europa, het gelauwerde historische epos Alkibiades, hij woont in de Italiaanse stad Genua, alwaar hij de ontwikkelingen op ons continent en de wereld overschouwt en waar hij vervolgens fijnbesnaarde en onderbouwde stukken over schrijft. Het is vooral voor dat laatste dat ik naar de man opkijk, want ik heb, toegegeven, op dit moment in mijn leven nog geen enkele van zijn literaire werken gelezen. Ook mijn bestaan draait om meer dan schrijven en lezen alleen en mijn boekenkast ongelezen romans staat me tijdens het schrijven van dit stuk hijgend en kreunend toe te kijken.
Wat me naadloos terugbrengt naar Pfeijffer en zijn zomerstukje.
Ik weet niet hoe het bij u zit, maar ik breng het eerste half uurtje van mijn ochtenden meestal op dezelfde manier door: ik werp mijn hoofdkussen omhoog tegen de bedwand, parkeer mijn rug ertegen, neem mijn telefoon van het nachtkastje en bekijk het nieuws (en als ik het niet laten kan vlug wat socials) om te weten wat ik de voorbije acht uur heb gemist.
Weinig, zo bleek vanochtend, dus bladerde ik door mijn zelfopgelegde archief en stuitte daar op Pfeijffers aanmaning dat ons systeem ons doen verworden heeft tot slaven van telefoons en consumptie, tot mensen bij wie geluk alleen nog maar bestaat door middel van prestatie.
Goudzoekers met een afvinklijstje.
In mijn krant klonk dit weekend hetzelfde vermaledijde geluid van twee andere literaire hoogvliegers: Édouard Louis en Mélissa Da Costa (Weiniglezer-101: beiden Frans, de eerste staat geboekstaafd als wonderkind, o.m. door de rauwe beschrijving van eigen leven en maatschappij, de andere schoot van de krochten van uitgaven in eigen beheer steil omhoog tot wereldwijd bestsellerauteur met Al het blauw van de hemel, het boek met het geelwitte Volkswagenbusje op de cover waar je nauwelijks naast kon kijken). Ook zij zijn het ermee eens: het systeem houdt ons in de tang en het is donders moeilijk je ervan los te weken.
De stemmen van mijn drie schrijvende collega’s kwamen dit weekend mooi samen, al had ik ze niet nodig om te beseffen dat ik schuldig pleit. Niet wat betreft het najagen van een groter huis, een grotere auto, het nieuwste hebbedingetje. Wel op andere vlakken. Dat werd me meteen duidelijk toen ik de afgelopen week overschouwde.
In mijn zetel liggend met een virale infectie, stelde ik vast dat ik het nog maar heel moeilijk kon. Gewoon ziek zijn. Uitzieken. Rusten. Keek ik naar de ene hoek van de kamer, zag ik daar die dekselse voormelde boekenkast, voor me een op televisiescherm met daarin verscholen zelf aangelegde kijklijsten op drie streamingdiensten, daaronder een klapdeurtje met een heuse stapel ongelezen comics en op de buffetkast achter me een combinatie van begonnen boeken en strips en nog ongelezen stukjes krant, waarvan het oudste ondertussen van een jaar of twee geleden dateert. De laptop op de eettafel wees me op het scenario voor een graphic novel dat bleef liggen, op het nieuwe romanidee dat al weken, nee maanden, in mijn hoofd ronddobbert, maar waar de pitch nog niet van op papier is geraakt.
En dan heb ik het nog niet gehad over dagjob- of opvoedkundige verplichtingen, of die kerstbreak die ik dringend moet vastleggen, want anders spendeer ik die kinderloze week waarschijnlijk door wat van bovenstaande lees- en kijkachterstand te proberen wegwerken. Ga ik er niet een paar dagen tussenuit, dan is ook dat een gemiste kans om een nieuwe plek te ontdekken in een wereld die binnen handbereik ligt maar waar we nooit alles van kunnen gezien of beleefd hebben in dit enige morsige kortstondige leven.
FOMO en overaanbod. Graag een hand in de lucht als het ook uw bekend in de oren klinkende vijanden zijn, als ook uw ontspanning een prestatie geworden is, onderuit in de zetel hangen (op een bedje van ziekte of, zoals de beste mosselen, gewoon natuur) een vorm van falen. Als uw leven naast morsig en kortstondig ook koortsstondig is geworden.
Nu, ik vind heus nog wel rust hoor. En ik lees, schrijf, kijk wat graag. Maar liever buitenshuis dan gewoon thuis. Ik lees het best en het liefst onderweg, ik kijk het liefst films in de bioscoop, ik lees het liefst de weekendkrant in een koffiebar, ik heb nauwelijks last van het idee van weggegooide uren wanneer ik naar een voetbalwedstrijd van mijn zonen sta te kijken of wanneer ik zelf op een basketbalveld vertoef. Omdat het dan enkel om dat ene boek of die ene strip of die ene film draait zonder dat er een hele stapel content ernaast op de loer ligt met de vraag: ‘wanneer ik?’ Omdat die activiteiten kleine pockets of time zijn waar er geen telefoon – en daar aan vast de wereld – om aandacht schreeuwt.
Als goudzoeker met een breed interesseveld heb ik nog niet helemaal uitgevogeld hoe ik minder schuldig en meer onschuldig kan pleiten. Mijn socials staan sinds begin dit jaar dan wel vaker niet dan wel op mijn telefoon. Zelfs wanneer ze er niet op staan, grijp ik op dode momenten toch nog naar dat dekselse ding om dan vast te stellen dat ik het als verweesd in mijn hand heb, uit een aandrang die niets vervult en een zaadje onrust even water heeft gegeven, de koortsstondigheid heeft doen opflakkeren.
Waar is de tijd gebleven dat ik niets in mij zenuwachtig werd wanneer ik niets om handen had? Wanneer ik gewoon volstrekt onproductief kon zijn en er hoegenaamd niets in mij zei, ‘beetje een gemiste kans’?
Graag een hand in de lucht als u erin slaagt het anders te doen. De gebruiksaanwijzing van uw thermometer wil ik graag lezen. De thermometer zelf mag u bijhouden, zeker wanneer u hem in de poep steekt voor optimaal resultaat.
PS: Even dacht ik op deze luie zondagmiddag af te zien van deze column te schrijven, maar dat zou dan toch als een gemiste kans gegolden hebben op het pad van mijn zelfopgelegde klim richting sterren aan het schrijversfirmament. Als ik naar de nachtelijke hemel kijk, zie ik nog plaats naast die van Pfeijffer, Louis, Da Costa en alle andere grote en minder grote heden. Dus schreef ik. Want wie in deze tijden van zelfontplooiing en zelftromgeroffel niet van zich laat horen, blijft waarschijnlijk op dezelfde trede van de ladder staan.