De tijd is eind september, de plaats Leuven, de hoedanigheid druk. Het is de periode waarin de zomer omslaat in herfst en de weergoden twijfelen wat ze moeten doen: nog wat zonnestralen strooien of een handvol wolken bij elkaar proppen die een grijze filter over het gedruis onder hen leggen.
Het gedruis bestaat voornamelijk uit jongens en meisjes die ontwaken uit hun zomerslaap en de stad vullen met nieuw leven. Voor sommigen is het letterlijk dat, de start van iets nieuws, voor anderen een verderzetting van wat ze al kennen. Als student heeft het leven veel weg van een cursus: de eerste hoofdstukken moet je er wat inkomen, maar eens je het stramien te pakken hebt, vlot alles aardig en is de laatste bladzijde er sneller dan je denkt. Toch als je een zekere kennishonger hebt. En wie honger heeft moet letters vreten.
Het is nu precies twintig jaar geleden dat ik aan diezelfde reis begon. 2001. 2021. Een wereld van verschil en ook weer niet. De stad is haar onwrikbare zelf gebleven.
Op mijn achttiende vond ik veertig eerder oud, nu mijn teller bijna op die hoogte staat voelt het als een voordeur waar ik liever niet maar onvermijdelijk door moet. Ik kan alleen maar hopen dat mijn voet van de aarzeling niet achter de drempel blijft hangen. Niemand gaat graag op zijn bakkes. Twintig jaar later zijn de eerste tekenen van veroudering er op mijn bakkes wel, maar ze zijn nog van het zachte soort zodat je ze makkelijk kan wegsteken onder de dekmantel van de maturiteit.
Terwijl ik door de stad loop, kronkelen honderden studenten van de ene aula naar de andere. Het voelt alsof de stad op dit wemelen heeft gewacht, los van wat de weergoden boven haar straten moge denken. Misschien zien ze de studenten voor regendruppels aan.
Twee jongedames haken zich plots vast aan mijn pad. Ik kijk niet achterom, hoor aan hun praten dat ze geen eerstejaars meer zijn. Ze hebben niet het zoekende, chaotisch dolende van nieuwbakken lettervreters en spreken alsof ze het student zijn al lang onder de knie hebben. Ze zitten minstens halverwege de cursus.
Ik ben op weg naar een muziekwinkel om een mondstuk op te halen voor de saxofoon waarop mijn jongste zoon beslist heeft vanaf heden de longen uit zijn lijf te blazen, zij zijn op weg naar de toekomst. Er rest hen enkel de horde van het afstuderen. Wat ze nog niet weten is dat het nastudentenmaals een grote vlakte is waar alles tegelijk mogelijk en onmogelijk blijkt. Waar de tijd vliegt. Die van hen gaat gestaag en overzichtelijk zijn gangetje. Het komt omdat niets zich al in een plooi heeft gelegd, het leven een deken waarop je Twister speelt.
Uit het gesprek van de twee meisjes weet ik dat de smartphone vandaag dient als agenda en dat er nog steeds boeken van ouderejaars worden overgekocht. The more things change, the more they stay the same.
Aan de ingang van de muziekwinkel komt aan mijn ongewild luistervinken abrupt een eind, ik vergeet de dames aan te kijken om gezichten op de stemmen te kunnen plakken. Na de saxofoonspullen op te pikken, duik ik een koffiebar binnen die in 2001 nog lang niet bestond. Koffiebars waren toen nog niet in, net als sushibars. Nu kan geen enkele straat zichzelf een plaats in een stadscentrum waardig zonder.
Deze koffiebar is niet mijn vaste, maar ze lag op de weg. Tot mijn verbazing staat er geen latte macchiato op de kaart. De barista met rood geverfde haren vertelt me dat het een duivelse uitvinding van Starbucks betreft, dus blijft het bij een gewone latte. Ik nestel me aan een van de weinige vrije bruine houten tafeltjes met een gratis filmmagazine dat aan de ingang lag. De zitjes rondom mij zijn bezet door studenten stuk voor stuk verscholen achter hun laptopscherm, waardoor de koffiebar iets krijgt van een flexwerkplek. Ik weet niet wat ze doen, heb moeite me in te beelden wat er in mijn studententijd aan de start van het academiejaar al zo dringend was dat het niet tot op kot kon wachten. Ik waan me gelukkig dat ik in een tijd kon studeren waarin de digitale afleidingen een pak minder groot waren dan ze nu zijn – mijn aandachtsspanne was vroeger langer dan nu. Vroeger ging een film kijken makkelijk, er kwam geen zenuwachtige drang opzetten om na twintig minuten snel eens een blik op je smartphone te werpen. Waarschijnlijk let ik daarom op de duur van de films die in het magazine de revue passeren. Hoe langer de film, hoe groter de uitdaging.
Aan het tafeltje tegenover me neemt een ouderejaarsstudente met lange blonde krullen plaats. Ze heeft een boekje vast en maakt een praatje met de uitbater. Geen laptop, ik ben verrast. Maar dan haalt ze haar smartphone boven. Mijn verrassing ebt even snel weg als ze gekomen is, ik maak me schuldig aan hetzelfde gedrag en check snel maar totaal onnodig het triumviraat Facebook – Whatsapp – Instagram.
Na de latte baan ik me weer een weg door het centrum van de stad, langs studenten aan bankjes en aan de ingangen van colleges. Hier en daar popt er in vergelijking met 20 jaar geleden nog iets nieuws tussen de massa op: deliveroomarsmannetjes. Ik heb er nog nooit een beroep op gedaan. Aan de overkant van de straat staat een tienkoppig ensemble te protesteren tegen dierenproeven. Die waren er vroeger jammer genoeg ook al.
Een kwartier later zit ik op de bus. Naarmate die me de stad uit loodst, dooft het wemelen uit. De weergoden hebben genoegen genomen met de regendruppels die achter me over de straten plenzen.