Hoeveel zin heeft de eerste zin?

Voor ik zelf echt echt écht aan het schrijven sloeg, ging ik door een periode waarin ik heel wat boeken las over hoe dat dan wel moest. Schrijven. Hoewel je het voornamelijk leert door het te doen, was het doorploeteren van die resem ‘how to’ boeken – van Robert McKees Story en Dialogue tot Stephen Kings On Writing – voor mij een noodzakelijkheid om een gevoel van vaste grond onder de voeten te krijgen. Dat, en uitstelgedrag.

Uit de titels die ik zonet opnoemde, blijkt dat ik zowel boeken las die eerder voer zijn voor scenaristen als uitgaves die voor elk soort schrijver nuttig kunnen zijn. Een terugkerend element in een aantal van die boeken die meer op proza gericht waren, was het grote belang van de eerste zin.

Maar klopt dat ook? Deels, is mijn mening.

De eerste zin van je verhaal hoeft geen literair of poëtisch hoogstandje te zijn. Het kan, maar het hoeft niet. De belangrijkste functie van de eerste zin is dat ie de poort naar je verhaal opent en je lezer door die poort trekt. Al kan je je zelfs afvragen hoe zwaar die eerste zin doorweegt: je lezer is er zo voorbij en het feit dat hij je boek in handen heeft, wil zeggen dat hij er voldoende interesse in heeft om ook verder te lezen dan het eerste punt dat volgt op die eerste tiental woorden.

Je zou kunnen zeggen dat een goede eerste zin een zin is die een aantal vragen oproept die triggeren om verder te lezen. Maar ook dat ‘vragen oproepen’ gebeurt vrijwel spontaan: een nieuwe wereld opent, en je wil er vanzelf meer over te weten komen. Anders lees je geen boek, da’s nogal wiedes.

Neem nu de eerste zin uit de roman die ik gisteravond ben beginnen lezen, Ik kom hier nog op terug van Rob Van Essen: ‘Een man schildert het hek van een brug.’ Veel banaler kan een openingszin moeilijk zijn. Van Essen beschrijft uiterst beknopt en zonder franjes een alledaagse handeling. Maar als ietwat geïnteresseerde lezer wil je natuurlijk meteen weten ‘wie is die man?’ en ‘wat doet hij op die brug?’

In die zin – haha – kan je een opener als ‘Tsjonge jonge.’ eveneens geslaagd noemen. Je wilt weten wie wat zegt en waarover: wat heeft die persoon gezien of meegemaakt dat hij of zij die reactie heeft? Of ‘ik ben een boom.’ Is hier echt een boom aan het woord, of denkt het personage dat hij of zij een boom is? En betekent dit dat we te maken hebben met een labiel persoon, of niet?

Nog eentje. Alex Schulman, Station Malma. ‘Ze staat op het perron in haar vaders schaduw en kijkt hoe hij zijn ogen dichtknijpt tegen de lage ochtendzon.’ Wederom weinig poeha: een dochter kijkt naar wat haar vader doet. Maar toch weer een aantal vragen: Wachten ze op iemand? Of gaan ze zelf de trein op? Interessant hier is dat je je ook kan afvragen of de schaduw waarin de dochter staat gewoon door de zon komt, of dat die ook iets zegt over de onderlinge relatie tussen vader en dochter. Zal later uit het verhaal blijken dat de vader een dominante persoonlijkheid is, of niet?

Daarbij komen we op een tweede functie die een eerste zin kan vervullen: sfeerschepping. Een sterke eerste zin roept een bepaald gemoed op bij de lezer, of duidt in wat voor een wereld het verhaal zich zal afspelen.

Een van de zinnen die me zo recent is bijgebleven is die uit Borsten en eitjes van Mieko Kawakami, een Japanse auteur die de laatste jaren aan een flinke opmars in onze contreien bezig is. Dat heb ik pas later ontdekt, want ik kocht Borsten en eitjes zonder enige voorkennis nadat ik in een boekhandel in Den Haag door het aanbod stond te bladeren. Ik deed mijn aankop puur op basis van Kawakami’s fijnbesnaarde opener, waardoor ik meteen wist, die dame kan schrijven: ‘Als je wilt weten hoe arm iemand vroeger was, vraag dan simpelweg naar het aantal ramen in het huis waarin diegene is opgegroeid.’ Wat een treffende observatie die meteen beklemming oproept.

Toen ik mijn eerste tenen in De Groote Vijver Der Romanschrijverij stak, wilde ik het vooral volgens de boekjes doen. De schrijfboekjes die ik gelezen had. Ik wilde Hij komt terug openen met een sterk beeld. En dat had ik ook. De eerste zin(nen) waarmee het verhaal zou(den) starten, waren deze: ‘De hand van zijn moeder voelde warmer aan dan die van zijn vader. Hoe dat kon, daar had Oskar het raden naar. Zijn ouders waren allebei even dood. En dat waren ze ook allebei al even lang.’

Qua sfeerschepping en mysterie zat dat goed. Alleen, wanneer het verhaal steeds meer in zijn plooi viel, kon mijn eerste zin niet meer mijn eerste zin zijn. Tijdens het structureren van het verhaal bleek dit stuk wat later thuis te horen, op een plek waar het kader van het verhaal zich al wat meer had gezet.

Omdat ik niet langer met mijn geplande opener kon starten, maar wel dat element van sfeerschepping en mysterie wilde behouden, besloot ik het over een andere boeg te gooien: ik schreef een korte proloog waarin ik de belangrijkste elementen van het verhaal zou aanraken en de lezer met voldoende vragen zou achterlaten zodat die volop het verhaal zou willen induiken.

Wanneer je de proloog leest, weet je al dat Oskar (het hoofdpersonage) terugkomt, maar je weet niet waarom. En je weet ook niet waarom hij zovele jaren geleden precies is weggegaan.

En de eerste zin? Die werd de volgende: ‘Op het moment dat zijn gedachten afdwaalden naar wat hij met het geld zou kunnen doen, was het daar, voor het eerst sinds lang.’ Wie? Welk geld? En wat drong zich na al die tijd weer op?

Omdat ik het zo goed volgens de boekjes wilde doen, is die proloog, samen met de eerste zin, het meest herschreven stuk uit de hele roman. Er is aan geschaafd, geknipt en geplakt, zodanig dat het naar mijn gevoel soms wat op een gekunstelde boel begon te lijken. Op een bepaald moment leek het toch weer organisch te kunnen ademen.

Is een eerste zin al dat krabben in de haren waard? Dat bepaal je zelf. Als hij maar aanzet tot lezen.