Hoogslaper

“Kom je nog eens bij me liggen?” vraagt mijn zoon van zeven. Hij zit in een periode waarin het slapengaan moeilijker gaat. Waarin antimonstersprays en -spreuken zijn kamer tot een ondoordringbaar vacuüm moeten trekken voor nachtelijk onheil. Als dat niet werkt, is er nog altijd het grote bed. Maar vanavond niet.

Sinds dit schooljaar is 20:45 het afgesproken slaapuur. Nu de herfst is aangebroken, bestaat het avondritueel uit drie vaste elementen naast het tanden poetsen en een laatste plasje, elementen die ook voor grote broer gelden.
Aan die Heilige Drievuldigheid herinnert kleine broer me elke avond omstreeks 20:50 met dezelfde vraag op hetzelfde moment – nadat hij in zijn hoogslaper is geklauterd en zich onder het donsdeken heeft genesteld:
“Pap, kan je drie dingen voor mij doen?”
“Wat?” zeg ik dan, alsof het spiekbriefje met het antwoord op ergens in de voorbije 24 uur op straat uit mijn zak is gevallen, met de wind en de regen naar een duikertje gevoerd.
“Drinkbus vullen. Kersenpitkussen warm maken. En over mijn rug wrijven.” Hij spaart onbewust de lidwoorden uit om het meer als een gebod dan als een verzoek te laten klinken, pauzeert even na de ‘en’ om de spanning erin te houden. We weten allebei dat die gespeeld is.

Ik doe wat van mij gevraagd wordt en ga daarna in de kamer ernaast slaapwel zeggen. De klok schurkt zich tegen 21:00 aan, het magische getal waarvan ik weet dat dan – op goeie dagen – de tijd voor mezelf is aangebroken. Dan realiseert grote broer zich dat hij een woordenschatoefening vergeten te leren is. Voor alles is een eerste keer. Mijn ik-tijd komt nog wel.
“Leer ze nu nog maar snel,” zeg ik. “Ik vraag ze daarna wel even op.”
“Echt?”
“Wat je leert voor je gaat slapen zit er de volgende dag beter in.” Ik haal het handboek uit zijn rugzak en bedenk hoe ik tijdens mijn studies op één uitzondering na nooit tot in de nacht heb gestudeerd. Europese Letterkunde, een aannemelijke 14. Als ouder geef je volautomatisch je eigen wijsheden aan je kinderen door. Maar voor Dostojewski’s Misdaad en Straf zijn ze nu nog te jong.
Bij grote broer blijken de lidwoorden wel van tel. De organisator. Lassen. De zeppelin. De bezemwagen. In de aanpalende kamer zou bij dat laatste woord vast aan heksen worden gedacht.
“De kunststof,” vraag ik in het midden van de oefening een tweede keer om te kijken of hij het goed onthouden heeft.
“Kunststof is een materiaal dat door mensen is gemaakt. Zoals plastic, niet zoals hout bijvoorbeeld, dat is een natuurlijk materiaal.” Goed zo.
Tegen de tijd dat de drie bladzijden er zo goed als in zitten, geeft de wekker in de grotebroerkamer aan dat we al half voorbij het gezegende uur zijn.
“Morgenvroeg na het ontbijt herhalen we nog wel een keer,” stel ik hem gerust. Hij is beter in rekenen dan in taal. “Slaapwel.”

Ik knip het licht op de gang uit en wandel naar de trap. Mijn ik-tijd is aangebroken. Moonglow wacht vurig op mijn komst.

“Pap?”
Kleine broer slaapt nog niet. Ook zonder klok weet ik hoe laat het is.
“Kom je nog eens bij me liggen?”  
“Het is echt slapenstijd.”
“Alsjeblieft?” Door het zachte verzoek schemert de onrust.
Ik klauter de hoogslaper op en voel in mijn heupen hoe dat als kind toch vlotter ging, heb geen verrekijker meer nodig om de middelbare leeftijd in de lucht te zien. Ik zeg er niets over. In tegenstelling tot wijsheden, deel je je doembeelden beter niet met je kinderen.
Mijn hand glijdt over kleine broers rug, dan over zijn middel. In deze kamer staat geen klok, ik nestel me in het moment. Ik lig nog maar net stil of hij draait zich om.
“Papa?”
“Ja?”
“Wat is je grootste angst?”
Heel even vraag ik me af wat ik moet antwoorden. De eerlijkheid wint.
“Dezelfde als die van jou.”
Ik zie eerst de twijfel en dan de hoop op gedeelde schrik in zijn ogen. Hij weet het antwoord, maar ik spel het zacht om het minder hard te laten binnenkomen.
“D.o.o.d.” zeg ik en teken de letters in de lucht terwijl ik ze uitspreek.
“Doodgaan?”
“Ja. Wij zijn voor hetzelfde het meest bang.”
Hij kijkt me nog een seconde aan. Ik zie dat er een vorm van geruststelling in hem neerdaalt. De eerlijkheid heeft gewonnen.
“Weet je hoe je kan weten dat iets met een ‘t’ of een ‘d’ is?” zegt hij dan.
“Door het te zeggen. Dood is met een d.” Ik leg de nadruk op het einde om mijn punt duidelijk te maken. We kunnen de dingen onmogelijk nog zwaarder maken.
“Fout.” Zijn gebiedende wijs steekt weer de kop op. “Door het woord langer te maken. Zoals ‘hoort’ en ‘hoorde’.” Hij tekent een ‘t’ en een ‘d’ in de lucht. Ergens in het monsterloze vacuüm kruisen onze zwevende woorden elkaar. Ze trekken zich er niets van aan dat hij de concepten van verleden en tegenwoordige tijd nog niet helemaal beet heeft. In zijn hoofd is de tijd nog een onontwarbaar kluwen dat zich op vreemde manieren ontplooit, geen roetsjbaan waarop ook de middelbare leeftijd hoogstens een bluts onderweg is.
Hij draait zich om. Ik knuffel hem harder dan daarnet, bedenk hoe we hier in een gelaste hoogslaper liggen en uit hetzelfde hout gesneden zijn. We bestaan uit hetzelfde natuurlijke materiaal.
Het is waar. Daarom begon op die leeftijd mijn fascinatie voor superhelden en houdt hij nu zo van Harry Potter. We hebben die vorm van magie, van innerlijke betovering nodig om ons van de grond los te maken, ons boven het gewone uit te tillen. In onze gedachten kunnen we allebei vliegen, denk ik, ook al heb ik het hem nog nooit gevraagd. Ergens zou het mooi zijn. Dan delen we naast onze grootste angst ook onze grootste wens. Ja, ik weet het zeker nu, in onze hoofden vervalt de dertig jaar die tussen ons in zit in het niets. Zo is het.
Ik kijk naar dezelfde blonde lokken die ook ik ooit had. Hij mag ze van de tijd al vijf jaar langer houden dan ik. We hebben het klaargespeeld: onze angst voor de dood in stilte versmacht, het leven samen uitgerekt. Minstens voor één extra nacht.
“Ik vond het fijn om naast je te liggen”, zeg ik na wat ik denk een paar minuten is en wring mijn benen weer in bochten waarvoor ze niet meer gemaakt zijn.
“Ik ook.”
“Tot morgen.”

Aangekomen in de woonkamer kijk ik niet naar de klok. Het is de dag van de eedaflegging van de nieuwe regering. Ik kijk uitgesteld naar De Afspraak en zie hoe al die nieuwe ministers ook spiekbriefjes nodig hebben, vraag me af waar die na hun bezoek aan het paleis belanden. Samen met mijn zoon zou ik vanavond ook een eed willen afleggen, een dat we samen nooit meer bang zullen zijn voor de d.o.o.d.

Wanneer Bart Schols heeft afgesloten, pik ik eveneens in uitgesteld relais nog een stuk van Beste Zangers mee, de Nederlandse Liefde Voor Muziek, met vandaag Stef Bos in het middelpunt. Een van de andere muzikanten brengt een eigen versie van zijn beste lied uit de afgelopen jaren, Later als ik dood ben.

Ik verslik me in de synchroniciteit en verstop me in het dichtstbijzijnde kussen. De strofen vallen over mij als de nevel van een dromend kind in een hoogslaper.

Later als ik dood ben wil ik de vader worden
Die ik door mijn onvermogen nooit heb kunnen zijn

Lichtdoorgever… wegbereider en een engel op een schouder

Een vader die er altijd is ook als hij verdwijnt

Later als ik dood ben wil ik met jou dansen
Zonder dat je weet dat ik jou in mijn armen hou