IJzerhandelaars bijten zich er niet op stuk

Het was niet de eerste keer dat ik hen voorbij hoorde komen. Om de zoveel maanden schalde het geluid uit hun luidspreker door de straten.

‘Ophalen van ijzer en oude metalen’, zo klonk het ongeveer. Ik slaag er nooit in volledig te verstaan wat ze zeggen, maar hun galmende boodschap klinkt zo metalig dat je achteraf onmogelijk teleurgesteld kan zijn wanneer hun aanhangwagen eindelijk voorbij je raam bolt. What you hear is what you get.

Wie ijzerhandelaar wordt, doet dat deels omdat ze het fijn vinden om door de straten te slenteren op mechaniek, iedere keer weer benieuwd naar de oude stukken waarvan mensen verlossing zoeken.

Lang geleden, toen we hier kwamen wonen en ik hen de eerste keer hoorde, vroeg ik me heel even af of er speciaal iemand extra meereed om door een handset onophoudelijk dezelfde woorden te roepen. Zonder daarbij het enthousiasme te verliezen. Natuurlijk spelen ze gewoon een bandje af, maar geef toe, het zou toch mooi geweest zijn? Een iemand die rijdt aan 20 per uur, een iemand die roept aan 120 decibel.

Donderdag zag ik hen voor het eerst iets anders doen dan rijden en schallen. Ze waren wat verderop aan de overkant van de straat gestopt om enkele oude fietsen in te laden. Ze waren niet met twee, maar met drie. Drie mannen: tiener, middelbaar, senior. Van waar ik stond kon ik niet zien hoe goed ze op elkaar leken, maar in mijn hoofd werd het drietal meteen vader, grootvader, kleinzoon. IJzerhandelaars geven onze schroot door aan de tijd en hun identiteit aan elkaar.

In onze garage stond niets om hen dichterbij te lokken en mijn assumptie af te toetsen aan de potentiële gelijkenissen op hun gelaat. Er stond wel een grote doos oud papier met daarin ergens de eindejaarseditie van Humo van afgelopen winter. Ik had hem bewaard in de lade met kranten en tijdschriften waar ik nog niet aan toegekomen ben omwille van het interview met Paul Verhaeghe en Dirk De Wachter waarin beide psychisch onderlegde heren de stand van de maatschappij overschouwen.

De hoogte van de lade is de limiet: wanneer er echt niets meer bij geduwd kan worden, is het tijd om bij te lezen. Ik heb een kleine 30 centimeter stapelruimte en die was onlangs bereikt. Juli-augustus is altijd goed om de stapel te recycleren.

In het artikel hadden De Wachter en Verhaeghe het niet verwonderlijk over de ratrace, keuzestress en de maakbaarheid van het bestaan. Dat wanneer dingen niet lukken of uitdraaien zoals je had gehoopt dat dan in onze hoofden onze schuld is. Terwijl net dat de denkfout is. Onze verantwoordelijkheid gaat maar zo ver. De Wachter pleit al een tijd om het gewone kabbelende leven te herwaarderen in plaats van te jagen op zaken die slechts voor enkelen — evenzeer door toeval en geluk — zijn weggelegd.

Er valt wel iets voor te zeggen dat we ons geluksgevoel kunnen verbreden wanneer we tevreden zijn met meer van wat we hebben in plaats van onze tevredenheid uit te stellen tot we het meer dat we willen hebben bereikt.

Idem voor hoe het enerzijds goed is dat we meer richting aan onze levens kunnen geven, maar dat er vroeger ook een zekere rust uitging van het doorgeven van een stiel, een métier van generatie op generatie. Bakker op bakker, slager op slager, timmerman op timmerman en niet louter notaris op notaris.

Vroeger vroeg men vast veel minder ‘Enwadoedegij?’, ook al was het dialect toen veel meer ingebakken dan nu. Men wist het van elkaar, het was al sinds 1953 zo en ‘sinds 1953’ was iets om fier op te zijn. Of men stelde er in elk geval geen vragen bij. Glutenallergie bestond nog niet, dus bakkerszonen konden daar in elk geval geen last van hebben. En slagerszonen die niet van varkensbloed hielden? Die hadden gewoon pech.

Los van het geromantiseer valt er wel iets voor te zeggen om in het vormgeven van onze identiteit minder afhankelijk te zijn van wat we doen en meer belang te hechten aan hoe we zijn. Het is een nobel streven waar we met z’n allen maar moeilijk in slagen: een identiteit gedefinieerd door hoe we in het leven staan, niet welke titel er op onze naamkaartjes prijkt.

Dat niet het ophalen van ijzer jezelf bepaalt, maar wel dat je in een aftands bestelwagentje gezellig met z’n drieën door te straten kan bollen. Je zou er niet aan denken om sneller dan 20 kilometer per uur te gaan rijden.