Met Wachtkamer heb ik een roman geschreven in de genres van de autofictie en de coming of age. Het boek is gebaseerd op de tien jaar die ik als kind doorbracht binnen de gemeenschap van de Getuigen van Jehovah.
Wanneer je een verhaal schrijft dat de lens richt op een deel van je eigen leven, zijn er twee vragen die je onherroepelijk voorgeschoteld krijgt. De eerste: ‘Wat in het boek is écht gebeurd?’ De tweede: ‘Is het schrijven dan een therapeutisch proces geweest?’
Wachtkamer bevat geen enkele scène die exact uit mijn leven geplukt is zoals die ze zich heeft voorgedaan. Dat kan ook niet: ik heb een verhaal geconstrueerd. Ik val niet samen met Robin (het hoofdpersonage), net zoals in een gedicht de ‘ik’ niet de dichter zelf is, of toch niet noodzakelijk. Uiteraard bevat het geraamte voor Robin en diens directe leefwereld raakvlakken met de jonge Frederik, en heb ik eigen herinneringen, beelden en ervaringen gebruikt om het verhaal vorm te geven. Dat kan ook niet anders: zonder geen ‘auto’ in autofictie.
Maar net zoals Robin niet de kleine Frederik is, is zijn broer in het boek niet de mijne, zijn ouders evenmin. Sommige gebeurtenissen liggen heel dicht bij hoe ik ze zelf heb beleefd, andere niet. Of zijn compleet verzonnen. Die ‘verzonnen’ mag je dan weer niet té letterlijk nemen. Anders was de geschapen wereld niet waarheidsgetrouw (dubbele pun intended, voor wie deze column leest na het lezen van het boek).
Puns terzijde was het net een hele klus om voldoende los te komen van mijn herinneringen en een boek te schrijven dat als een roman aanvoelde, niet als een soort fictieve memoire. Het was pas toen ik die klik had gemaakt en met de verhaalelementen kon gaan spelen, dat het schrijfproces echt op gang kwam.
Omdat mijn exit uit de geloofsgemeenschap al een kwarteeuw achter me ligt, kan ik niet zeggen dat het schrijven zelf enig therapeutisch effect heeft gehad. Ik moest me opnieuw in de materie inwerken, niet iets van me af schrijven. De enige beladenheid die ik ervoer, zat op het vermelden van de naam die ik als kind zo vaak hoorde en tot wie ik dagelijks bad. Jehovah. Misschien zit in die ‘confrontatie’ nog oude spanning, ook al denk ik vrijwel nooit meer aan die tijd, omdat er al die jaren naast ontzag ook angst aan gekoppeld was.
Het therapeutische effect van heel dit gebeuren zit hem vooral in de fallout: het loslaten van dit boek op de wereld. Voor een kind – dat nog steeds ergens in dit volwassen omhulsel zit – dat continu bang was voor afwijzing, is dit verhaal op de wereld loslaten een wel erg stevige lakmoesproef.
Het eerste beeld dat we van anderen vormen is altijd eerst gebaseerd op de buitenkant. Wie me googlet of over me leest, zal na het verschijnen van Wachtkamer onherroepelijk ook ergens ‘ex-Getuige van Jehovah’ zien staan. Dat is een label dat ik liever niet krijg. En hoewel dat kind in mij zich nu al schrap zet, is het volwassen omhulsel ook ongelooflijk trots dat het dat gedrocht van oordeel en afwijzing waar beiden zo lang mee worstelden recht in de ogen durft te kijken.
Samen met Pelckmans stel ik Wachtkamer voor op donderdag 9 oktober in Barboek in M in Leuven. Layla El-Dekmak (Radio 1) gaat met me over het boek in gesprek. Wil je er graag bij zijn? Schrijf je dan hier in.