Maar hier zijn we dan

Op de trein naar Rotterdam krijg ik plots een whatsappje van de host van mijn strak ontworpen budgethotel. Ryan. Hij appt me om een naar verluidt uitstekend hamburgerrestaurant schuin tegenover het hotel aan te bevelen voor het geval ik nog naar iets op zoek ben die avond. Ik veronderstel dat het om een automatisch verstuurd bericht gaat, al blijkt bij aankomst de jongeman achter de desk effectief een bordje met daarop ‘Ryan’ te dragen.

Ondertussen heb ik de website van het restaurant al bekeken en gezien dat enkele van de creaties aldaar twee jaar op rij bekroond zijn tot beste van Nederland. Ze werken niet met reservaties, dus wanneer ik er omstreeks 19u binnenwandel is er alleen nog maar een krukje aan de bar over, vlakbij het frequent openwaaiende portiek. Nou moe. Goed dan maar, alles voor de gastronomie.

Ik bestel een plaatselijk gebrouwen biertje en wanneer ik mijn arm een eerste keer uitstrek om het schuim aan mijn lippen te zetten, klinkt het plots half opgewonden, ‘Are you also staying at City Hub?’
De jongeman naast mij wijst naar zijn pols, waarrond eenzelfde stoffen multikleurig bandje-met-chip spant als om de mijne.
‘Uh, yes,’ knik ik enigszins verrast. Wildvreemden aanspreken is niet mijn ding, dus voelt het automatisch vreemd wanneer een ander die schroom niet bezit.

De jongeman, klein van gestalte en met guitige bolle kaken, is van Aziatische origine. Uit Indonesië om precies te zijn, al studeert hij in Denemarken en is hij tijdens de feestdagen in de stad om vrienden te bezoeken. Zijn kleren ogen westers trendy: dik openhangend grijs winterhemd met zwarte ruiten dat zo uit de etalage van Scotch & Soda kon zijn geplukt, neutrale T-shirt, rond matzwart brilletje. Onze bibs rusten die avond op identiek dezelfde Rotterdamse krukjes, maar hij heeft als Gen-Z’er al twee keer zo veel landen bezocht als mijn millennialachterwerk. Japan en Bali waren absolute aanraders. Van Aziatische bestemmingen kan ik alleen Thailand in de schaal werpen.

We zijn volstrekte vreemden voor elkaar, het enige wat ons verbindt onze tijdelijke aanmeerplaats in de grootste havenstad van Europa. Dat is blijkbaar genoeg om tussen de happen door wat van de eelt van onze ziel te krabben. Onze voornamen zullen we tijdens het ganse gesprek niet prijsgeven.

Ik antwoord openlijk op zijn vraag wat me tijdens de feestdagen alleen naar de stad brengt, hij vertelt over zijn woelige familiesituatie en over hoe hij nogal op zichzelf gesteld is, vervelend gezien in zijn kleine community van herkomst teruggetrokkenheid en een teveel aan privacy allesbehalve werden geapprecieerd. Iedereen wist er alles van elkaar en dat was de enige juiste weg. Je zou voor minder in Denemarken gaan studeren.

Ik vertel over mijn kinderen en hoeveel ze voor me betekenen, dat als ik hen niet had ik door het woelige vaarwater waar mijn leven zich nu in bevindt flink wat langer dan vier dagen weg zou willen blijven.

De tot dan toe gesloten kloof van pakweg vijftien jaar rijt zich open als die van een canyon waar zelfs Indiana Jones in zijn hoogdagen onmogelijk over kon geraken.
‘I’m not having any kids,’ zegt hij, de blik knal vooruit, een dubbeldikke streep onder de vastberadenheid. Hengelen naar een verklaring is onnodig.
‘People of my generation, we don’t want to tie up our future selves by going into long-term relationships or having children. There’s so much that could go wrong and then there’s no way out.’
Iedereen moet zijn/haar/hun keuzes maken, maar ik kan toch alleen maar hopen dat zijn uitspraak geen algemeen geldende waarheid is. Gen-Z, het einde van het alfabet en de voortplanting, stel je voor.
Ik heb er even niet van terug, neem een volgende beet uit mijn overigens verrukkelijke hamburger. Fully-automated Ryan heeft niet gelogen. Ik laat zijn uitspraak bezinken, zie hoe zijn kaken lustig verder knabbelen.
‘The problem with kids is that they never asked to be here,’ zegt hij.
‘Neither did we,’ zeg ik. Maar hier zijn we dan.
Uit de stilte die zich tussen ons optrekt, leid ik af dat hij de silver lining van mijn tegenzet niet heeft gevat.

Terwijl hij nog wat vertelt over hoe onvermoed budgetvriendelijk een verblijf in Japan wel niet is en me vraagt welke bezienswaardigheden er nog op mijn bucket list staan, eet ik verder en vraag de rekening. Zijn blik geeft aan dat hij op een avondvullende conversatie had gehoopt, maar de golflengte waar we kort samen op gesurft hadden, valt niet meer terug te pakken.
Wanneer ik mijn bibs van de kruk losweek en mijn jas dichtsnoer, merk ik dat hij nog een kommetje zoeteaardappelfriet naast zich heeft staan, de soort even goed gefrituurde patat die je eet om jezelf voor te wenden dat je gezond bezig bent. Misschien was ook dat een keuze om zijn bestaan te controleren. Ik reken af zonder het hem te vragen.

Op 1 januari ligt ook de anders altijd zo levende Witte de Withstraat er behoorlijk bruisloos bij. Zelfs in het weerbarstige Rotterdam zoeken mensen op nieuwjaarsdag eerder de nabijheid van familie en vrienden op dan het uitgaansleven. In de vijftig meter naar het hotel denk ik aan Yevgueni en hun nummer ‘We zijn hier nu toch’.

We spelen een nieuw nummer en we hopen dat het meevalt
En als het weer niet meevalt, dan spelen we het toch
Want dat vinden we belangrijk, het is misschien belangrijk
Heel misschien belangrijk voor het nageslacht

Ondertussen ben ik weer thuis bij de kinderen. Vandaag hebben ze ruzie gemaakt, heb ik op hen gebruld, zij op mij en hebben ze het tot drie keer toe opnieuw goed gemaakt. En heb ik hen uitgelegd dat ik alleen maar riep omdat ik de controle kwijt was, omdat herhaaldelijk rustig vragen hen niet uit elkanders haren kreeg. De storm is keer op keer ook zonder zoeteaardappelfriet gaan liggen.

Terwijl ik dit schrijf liggen ze naast elkaar onder een deken naar een film te kijken, de titelsong luidkeels meezingend. Wanneer de credits over het scherm gerold zijn, zegt de jongste, ‘Goede film hé?’
‘Beter dan ik had verwacht,’ antwoordt de oudste.