Mijn kijk op god in duizend woorden

‘Are you telling me you are so unbelievably arrogant that you can’t admit there is a teeny tiny possibility that you could be wrong about this?’

Wie deze zin herkent, herinnert zich vast de aflevering uit het tweede seizoen van Friends waarin Ross aan Phoebe toegeeft dat de wetenschap mogelijks niet alwetend is. Phoebes argument: wat jij gelooft kan waar zijn, maar ook niet, want alles wat we weten over de wereld is gebaseerd op voortschrijdend inzicht.

Wanneer Ross zijn potentieel ongelijk toegeeft, doet Phoebe er nog een schepje bovenop: ‘I can’t believe you caved. You just abandoned your whole belief system.’

Naar mijn persoonlijke kijk op geloof werd me onlangs gevraagd in een nog te verschijnen interview naar aanleiding van het verschijnen van Wachtkamer. Het snelle antwoord is dit: ik weet het niet, en ik zal het nooit weten. 

Er was een tijd dat ik, na een opvoeding waarin alles wat in de wereld gebeurde perfect werd verklaard op basis van (een potentiële interpretatie van) de Bijbel, opnieuw van nul moest beginnen. Ik was uit een sterk vormend geloof gestapt en moest voor mezelf een volledig nieuw existentieel kader boetseren. Als zoekend iemand, iemand die altijd het waarom wil weten voor hij iets goed begrijpt, was dat niet eenvoudig. Dat is het, toegegeven, nog steeds niet. Er zijn dagen dat het me lukt het potje gesloten te houden, en er zijn dagen dat ik er minder goed in slaag.

Het niet en nooit zullen weten van het grote waarom is iets waar ik vrede mee heb genomen voor zover ik dat kan. Momenteel reken ik mezelf daarom tot de agnosten: zij die niet uitgaan van het bestaan van een god, maar dat bestaan ook niet uitsluiten.

Zoals ik ergens in Wachtkamer beschrijf, is het gegeven ‘geloof’ een overtuiging die in twee richtingen werkt: jij kan in iets geloven en je buurman niet, maar het feit dat je buur dat niet doet, is even goed ‘een geloof’ of ‘een overtuiging’ en geen vaststaand feit.

En gek genoeg geldt Phoebes argument van voortschrijdend inzicht – en daaruit de consequentie dat we de wereld zien zoals we hem in het hier en nu begrijpen – ook voor de manier waarop we met geloof omgaan.

De mens die naar de hemel kijkt en denkt dat er daarboven meer is, is zo oud als onze soort. Wat verandert is hoe men dat kijken verklaart. Heel héél lang geleden geloofden we in natuurkrachten en natuurgeesten om de wereld rondom ons te begrijpen. Zon. Regen. Wind. Leven. Dood. Daarna gingen we die krachten vanuit ons mensbeeld personifiëren en geloofden we lang in een polytheïstisch systeem. Egyptaren, Grieken, Romeinen. Ra, Zeus, Jupiter en iedereen die onder hen viel. Het was pas later, wanneer het christendom ingang vond, dat we collectief – in steeds meer delen van de wereld, maar niet overal – naar het monotheïsme zijn overgeschakeld. Eén god voor allen, allen onder god.

Maar ook op dat beeld is aardig wat sleet komen te zitten. Het is niet verwonderlijk dat in de ontzuilde wereld van vandaag, waarin we collectief ervaren dat bestaande systemen hun ding niet meer doen, ook dat godsbeeld steeds meer in vraag gaan stellen. Er valt wat voor te zeggen onze zoektocht om aan wat we doen een purpose te koppelen – van werk- tot privéleven – voortkomt uit het feit dat we nood hebben om bij te dragen aan iets dat onszelf overstijgt. Dat alles niet voor niets is in dit (potentieel) ene eindige leven. Dat we iets doen van betekenis, omdat god die betekenis voor ons niet meer invult. (Er valt zelfs wat voor te zeggen dat ons zoeken – door het gebrek aan een vanuit een systeem aangediend sluitstuk – wat doet met ons geestelijk welbevinden, maar dat zou ons ver voorbij het initiële opzet van deze column brengen.)

In het hoofd van heel wat mensen wordt het godsbeeld vandaag ingevuld door ‘het universum’ of een vorm van (individuele of moeilijk te concretiseren) spiritualiteit. Het idee dat the universe provides en dat er een kosmische kracht is die voor orde in de chaos zorgt, is wat men in eerste instantie van een god verwacht – zonder hem zo te noemen. Want de klassieke (kerkelijke/religieuze) god, die doet het voor de meeste (westerse) mensen al een tijdje niet meer. Interessante kanttekening: met bidden zijn we collectief bijna tot helemaal gestopt, maar een hele hoop mensen zijn wel aan het manifesteren geslagen. Wat evengoed een manier is om je gedachten en focus op iets te richten in de hoop dat iets dat je wenst bewaarheid wordt.

Waarmee ik niets wil bekritiseren, wel kritisch bekijken. Laat ook dat iets zijn wat ik in die jaren na het verlaten van mijn jeugdige geloofskader beter onder de knie heb moeten krijgen: wanneer je alles jarenlang slikt wat je op je bord krijgt omdat je niet beter weet, komen reflexen als knabbelen en mogelijks weer uitspugen een beetje later op gang.

Mijn overtuiging (op dit moment) is dat als er een god bestaat dat die dan niet de god van een bepaalde religie zal blijken te zijn. Een religie is fundamenteel opgebouwd rond het eigen grote gelijk, en in de naam van religie is er doorheen de geschiedenis al veel te veel bloed vergoten. Als god bestaat – op de manier waarop mensen ernaar kijken: als allesomvattend sluitstuk, als goede kracht – dan hoort die god universeel en verbindend te zijn. Voor alle mensen. Ongeacht rang, stand, afkomst, huidskleur, geaardheid of overtuiging. En dan is ook vergeving voor al onze grote en kleine onvolmaakte menselijke fouten een fluitje van een cent en hoeft voor niemand eeuwige verdoemenis om het hoekje te loeren wanneer we dat hoekje om gaan.

Terwijl ik het bovenvermelde potje gesloten houd, leg ik mijn focus op het enige vaststaand feit dat we hebben: het hier en nu. Jezelf. En elkaar. Alleen of samen, in verbinding, de wereld nemen zoals die is, met zijn kleine en grote momenten, goed en slecht, verklaarbaar en onverklaarbaar. Soms met afgrijzen, soms met verwondering. Want dat mens zijn en dat kunnen leven, dat blijft iets ongelooflijks straf in dit oneindige, onbevattelijke heelal.

Misschien is het wel toepasselijk Friends opnieuw te parafraseren: ‘No one told you life was gonna be this way… but I’ll be there for you, ’cause you’re there for me too.’