‘Ik heb het weer moeilijk, papa.’
Met die woorden opent de oudste de deur van de woonkamer. De dag heeft zich eindelijk gewonnen gegeven aan de avond, het is de op één na langste van het jaar. Op televisie blijft Engeland overeind tegen Tsjechië voor de eerste plaats in hun EK-poule. Ik zet de tv uit om me ten volle te concentreren op wat mijn zoon te vertellen heeft. Zelfs in het driekwartdonker zie ik dat in zijn ogen de moeheid plaats heeft gemaakt voor droefenis.
‘Het gaat over je weet wel.’
Ik weet het. De dood. Sinds enkele weken kan hij vaak de slaap niet vatten omdat gedachten erover door zijn kop spoken. Die gaan in eerste instantie niet over zelf te sterven, maar over de eindigheid en de onmogelijkheid om de betekenis van het leven te vatten. Als zijn krakende hersenen geluid zouden maken, waren we nu allebei doof.
‘Dat vind ik zelf een van de moeilijkste zaken die er bestaan,’ geef ik toe. ‘Dat we het niet weten en dat nooit kunnen.’ Wanneer je kinderen met zaken komen waar je zelf het antwoord op moet schuldig blijven, helpt alleen de eerlijkheid. ‘Het beste wat we kunnen doen is er voor elkaar zijn.’
Twee dagen later herhaalt het tafereel zich. Dit keer ligt hij in het grote bed. Soms biedt de slaapkamer van mama en papa een houvast die we zelf niet ontwaren. Hij vraagt of ik nog even bij hem kom liggen en drukt zijn struise lijfje tegen mij aan. Er was een akkefietje geweest met een andere leerling op school, ik vraag of hij daar nog mee in zijn hoofd zit. Nee. ‘Ik wilde nog een knuffel.’
‘Dan is het goed dat je er een vraagt,’ zeg ik en kom de warmte van zijn verzoek tegemoet. De stilte is niet voor lang.
‘Ik heb weer zo’n vreemd gevoel rond mijn hart,’ zegt hij. Hij duwt zijn hoofd steviger in mijn borst, ik span mijn armen om zijn schouders extra op. ‘We hebben maar één kans.’ Vrijwel meteen volgen er tranen, gesnik. ‘Maar één kans.’
Hij hijst zich naast me, wrijft door zijn ogen. ‘Als je dood gaat, dan ben je er niet meer en dan gaat alles verder zonder jou.’
Toen de angst voor de dood vorig najaar onder de hoogslaper van mijn jongste had postgevat, was lichaamswarmte voldoende om het monster te bedwingen. Bij een ouder kind, een schrander exemplaar dat alles wil doordenken, is de kous daarmee niet af.
‘Hoe zou bompa ernaar kijken? Want voor hem is het al veel dichterbij. Ik heb geluk dat ik nog zo jong ben.’
‘Ik denk misschien dat bompa daar niet zo heel veel aan denkt,’ is mijn antwoord, veel meer een gok dan een wetenschap. Dat soort gesprek hebben zijn bompa en ik nog nooit gevoerd, besef ik. Met leeftijdsgenoten wel, de voorbije maanden enkele keren zelfs. Omdat ik er zelf weer meer mee bezig ben. Hoe alles rondom ons blijft verder gaan, terwijl de wereld binnenin ons op een gegeven moment stopt. Hoe we allemaal kleine universumpjes zijn op onszelf, hoe we ons vanbinnen ook oneindig voelen. Tot het voelen stopt.
Knip.
Je maakt een kind en probeert het dingen mee te geven, voor andere dingen te behoeden. Soms lukt dat niet. En valt de appel akelig dicht bij de boom.
Een van de fundamentele worstelingen die ik niet weggeknipt krijg, is dat ik het leven niet begrijp en dat ook nooit zal doen. Veertien jaar geleden leidde dat een eerste keer tot een diepe existentiële crisis. Is alles chaos? Toeval? Heeft alles een reden of niet? En indien niet, wat dan met de rede? Betekenis? Kennen we die alleen maar zelf aan dingen toe, of is er toch een hoger goed, een doel?
Het is een potje dat ik doelbewust gesloten houd, wetende dat het verlossende antwoord nooit zal komen. Het is een potje waar met moeite een dekseltje op past. De enige beschutting ertegen is de liefde. Dat probeer ik ook deze avond opnieuw aan mijn zoon mee te geven. De wereld mag dan ondoorgrondelijk zijn, we hebben wel nog elkaar.
‘En jullie gaan er ooit ook niet meer zijn.’ Net daarom moeten we het proberen. Dat de liefde levend blijft. Op zijn minst de liefde.
Ik prent mezelf in dat elk kind op een gegeven moment over de grotere levensvragen begint na te denken, hoop dat het veeleer dat is dan aanleg, dat het iets is dat hoe dan ook komt, niet iets dat je doorgeeft zonder het zelf te hebben gewild. Want van alle dingen die ik niet had willen doorgeven, staat mijn slecht afdekbaar potje toch hoog op de lijst. Geen enkele ouder wilt zijn spoken ook door de hoofden van zijn kinderen zien dwalen.