We zouden het nooit meer doen. Dat hadden ze ons zovele malen gezegd dat we er zelf doordrongen van waren geraakt. Nooit meer. Maar niets bleek minder waar.
Het is de eerste week van het nieuwe jaar. Ik ben in mijn geliefde Rotterdam. De stad is bezaaid met vuurwerkafval meer dan met mensen. Het is een druilerige dag, veel wind en regen, waardoor ik van het Deliplein over de Rijnhavenbrug op weg naar de bioscoop ingekapt en met gebogen hoofd langs het water wandel. Op de stenen is hier en daar een gele streep gedrukt die aanmaant om anderhalve meter afstand te houden.
De markering is een overblijfsel uit een tijd waar alle angsten die we hadden gebundeld werden in één gemeenschappelijke vijand. Corona. Vandaag is het een soort van virusje geworden zoals alle anderen, hebben enkel mensen met longcovid of ‘onderliggende aandoeningen’ – zo werd er in de media altijd over gesproken, remember – er nog meer last van dan van een stevige buikgriep. Dat had Marc Van Ranst ons voorspeld. Hoe zou het nog met die man zijn? En met Steven Van Gucht?
‘We gaan nooit meer werken met een verkoudheid.’ Daar waren beide heren het stellig over eens. En de samenleving met hen. En dat telewerk geen tijdelijk gegeven was maar een ding dat zou blijven. En dat er veel meer geld zou gaan naar de zorg, dat toch een veel te belangrijk fundament van de maatschappij was dat veel te lang links was blijven liggen. Ik zie ons nog zo zwaaien met onze witte vlaggen, tafelkleden en dekbedovertrekken. Remember?
Nauwelijks vier jaar later gaan mensen weer met een Vicks VapoRub ingesmeerde borst naar hun job, worden thuiswerkpolicies flink teruggedraaid omdat de cohesie op kantoor eronder lijdt. En waarschijnlijk het belangrijkst van al: de beloofde grote omwenteling in de zorg? Die is er niet gekomen. Weer niet.
Tuurlijk. Er zijn lessen getrokken. Er zijn dingen verschoven. De regering maakt veel betere PowerPoints. Maar blijvend veranderd zoals ons stellig werd gezegd? Bitter weinig.
Mensen vergeten snel, dacht ik bij het zien van de pandemierestanten. Omdat we met zo veel worden gebombardeerd, blijft er ook zo veel minder kleven. Ergens zijn we opgejaagd wild dat collectief met hagelmunitie wordt beschoten, niet enkel in het aangeduide seizoen maar 365 dagen lang. En het meest vervelende? Collectief zijn we jager en prooi tegelijk.
‘Zo zal het ook gaan met Conner Rousseau,’ schoot er door mijn hoofd toen ik verder naar de bioscoop stapte en een nieuwe markering tegenkwam. Vijf dagen later zou De Morgen koppen: ‘Vooruit-kopstukken sluiten lijsttrekkerschap voor Conner Rousseau niet uit. “Een sterspeler zet je niet op de bank.”’ Punt gemaakt.
Ik vraag me af of de gele strepen daar in Katendrecht er binnen tien jaar nog zullen staan. En of er dan kinderen aan hun ouders naar hun betekenis zullen vragen. En welke ouder er dan gaat zeggen, ‘Toen dachten we dat alles anders zou worden. Maar we waren bang. En eens we niet meer bang zijn, gaan we verder met de waan van de dag.’