Ik lees momenteel Net echt van Saskia De Coster. In haar roman wordt het hoofdverhaal geflankeerd door persoonlijke reflecties van een niet nader genoemd persoon, over leven en schrijven. Een van die reflecties luidt:
‘Verbeelding bestaat niet. Het is een leugen om het genie van de grote schrijver te bewijzen, dat fabelachtige sprookjeswezen dat vanuit het niets iets kan creëren. Verbeelding is een illusie. Alles is er al. Je legt het bij elkaar, je herschikt en zoekt.’
Ik ben het deels met die woorden eens. Pure verbeelding – het creëren uit het niets – is inderdaad een fantoom: je bouwt altijd verder op eerder gekregen input, of legt die input in een ander verband wat dan door anderen als origineel wordt beschouwd. In dat opzicht zijn schrijvers (en andere makers) eerder goochelaars dan magiërs: we performen binnen de contouren van de realiteit, we treden geen alternatieve dimensie binnen. There is no magic kingdom.
Al zou het zoveel mooier zijn indien wel, toch?
Instemmend met de woorden van De Coster, denk ik dat de magie van creativiteit hem zit in het feit dat je puzzelstukjes in mekaar kan laten klikken op een manier die nog niet eerder is gebeurd. Of zoals je her en der in de uithoeken van de creatieve zelfhulpbibliotheek leest: everything has already been done, but not by you.
Gaat het dus niet verder dan dat herschikken van bestaande stukjes? Ik vind van wel: je moet ook de verbeeldingskracht hebben om het beeld dat die nieuw gelegde puzzel oproept binnen te stappen. Het is dan dat het verhaal overneemt, dan pas dat je echt in het beeld zit – en dus aan het verbeelden bent. In mijn geval is dat het moment waarop ik loskom van tijd en ruimte en echt aan het maken sla. En het is dáár dat, om het op z’n Hollywoodiaans te zeggen, the magic happens.
Als je zoals ik een ontzettend zelfkritisch brein hebt, is het niet eenvoudig om tot op die plek te geraken. Wanneer ik begin met linken te leggen, geeft mijn hoofd ze meteen een dikke onvoldoende wegens overduidelijk verband houdend met iets zeer voor de hand liggend.
Dus, gegeven dat alle creativiteit vertrekt vanuit associatie, het verder bouwen op, betekent dit dat ik er dikwijls aan ben voor de moeite. Of niet?
Ja en nee. Het is volhouden en zwoegen tot je ergens voorbij de evidentie op iets stuit dat op organisch leven lijkt. Die levendige substantie geef je dan water en laat je groeien. En zo kom je mogelijks tot iets wat voor jezelf – en je publiek – interessant kan zijn.
Om eens te testen of mijn associatievermogen ook elders werkt dan op klavier of papier, tekende ik onlangs in voor een basiscursus improvisatietheater. Vier avonden, geen regels, gewoon doen.
Gisteren, op avond twee, kregen we een oefening waarbij we zelf een personage moesten creëren en waarvan we het leven moesten weten te verbinden met dat van de personages van drie nevenspelers. Komt in mij op: naam Oswald, beroep pinguïnverzorger. Hoofd denkt: knap hoor, je hebt als kind te veel Batman gelezen, zo overduidelijk gepikt van slechterik The Penguin, gewone naam Oswald Cobblepot. Ok, daag, stop er maar mee. Maar dan is het mijn beurt en moet er iets uit en wel nu. Ik behoud de naam Oswald, doe me voor als brede gespierde man die met zijn klapstoeltje in Planckendael elke week uren naar zijn geliefde orang oetang komt kijken. En het is daar, al pratende, dat ik mij voel loskomen van mijn hoofd en op gevoel een nieuw verhaal schep. Het is na die eerste hordes dat de loopwedstrijd interessant wordt.
Die orang oetang valt ongetwijfeld ook wel tot ergens terug te traceren – de apensoort heeft me altijd geïntrigeerd – maar door voorbij de pinguïns te gaan, voorbij de evidente associatie, ontstond er wel iets dat levensvatbaar was. En het is daar dat de verbeelding schuilt, de magie toch een klein beetje gebeurt.