Deze winter deed ik mee aan de oproep voor teksten voor het nieuwe nummer van tijdschrift Kluger Hans. Dat zal als thema ‘Chaos’ hebben. De opdracht was dan ook om je van je meest chaotische kant te laten zien en een tekst in te sturen waarin de orde ver te zoek is. Als iemand die resoluut chaotisch in de kop is, bleek dat niet heel erg moeilijk. Ik besloot in de fictieve huid te kruipen van een personage die iemand tegen het lijf loopt die hij al dan niet kent. Het weerzien gaat al snel de absurde toer op.
Ik kreeg het nieuws dat de tekst helaas niet geselecteerd werd, maar dat neemt niet weg dat ik hem hier niet kan delen.
Hé! Ken je me nog?
Sorry, misschien had ik dat niet moeten zeggen. Ik weet niet of we elkaar al eerder ontmoet hebben, ik onthoud zulke dingen niet altijd, zie je. Proberen doe ik het wel, daar niet van, maar het lukt me zelden. Het is vaak te veel. Te veel in en om mijn kop, zeker hier in de stad. Al die mensen in de straat, er gaat een monotoon geluid van uit dat doelloos alle kanten op schiet. Om eraan te ontsnappen vluchtte ik vroeger vaak naar binnen, naar de koffiebars, maar ook dat bleek geen oplossing. Overal is geluid. Dat hoor jij ook.
//Intermezzo. Vroeger had ik een vaste koffiebar, voor alle goede redenen: het vaste chocolaatje bij de koffie, steeds een van dezelfde drie melkwolkige illustraties in mijn latte (hartje, rosetta, tulp – ik begrijp nog steeds niet hoe uit schijnbaar snelle polsbewegingen met een kannetje melkschuim telkens weer hetzelfde resultaat ontstaat), de zitplaats op de bank bij het raam waaronder de radiator stond die als leuke bijkomstigheid je achterwerk met een scheutje warmte prikkelde. Einde intermezzo.//
Over mijn geschiedenis met koffiebars praten zou ons te ver leiden en we kennen elkaar nog maar net. Of niet? Ergens heb ik het gevoel dat we geen vreemden zijn, zoals iedereen die je niet kent niet echt een vreemde is, altijd ergens iets herkenbaars in zich heeft. In de manier waarop hij het woord ‘croissantje’ uitspreekt, met een sprankel vreugde op het eind die het verkleinwoord valideert. Of in de manier waarop zij (het hoeft niet altijd een man te zijn) stapt, met de enkel van de rechtervoet een klein beetje naar binnen geknikt waardoor de schoenzool dezelfde slijtage vertoont als de jouwe, ook al lopen jullie toch net iets anders. Het omgekeerde is ook waar, dat iedereen die je kent toch ook altijd ergens een vreemde blijft. Ook daarom dat ik het dus best op ‘ken je me?’ houd; kennen is al moeilijk genoeg. Het veronderstelt een zekere doorgronding die schier onmogelijk te bereiken valt.
Als ik mag denk ik dat ik me toch best even voorstel, voor het geval dat. Ik ben het, ik, een vastomlijnde vorm van 1.79 meter en 81 kg (al durft dat laatste zonder noemenswaardige variaties in mijn voedselpatroon van jaar tot jaar met enkele duizenden grammen te schommelen. Vierentachtig en een half is tot hiertoe weliswaar de maximumgrens). Ik zeg vastomlijnd, maar wat betekent ook dat als je bedenkt dat elke cel in ons lichaam zichzelf om de zoveel tijd vernieuwt. Je blijft bestaan, maar de materie waaruit je bestaat verandert voortdurend. En terwijl je vernieuwt, verouder je. Weliswaar niet zienderogen, maar beetje bij beetje, haast onzichtbaar voor het blote oog, sluimerend. Vernieuwing die regelrecht tot achteruitgang leidt kan onmogelijk goed zijn, denk ik dan.
Over ogen gesproken: wat zijn die van jou fantastisch. Mag ik dat zeggen? Het is misschien wat direct en voortvarend zo tijdens onze eerste dan wel hernieuwde kennismaking. Maar ik vind echt dat je mooie ogen hebt. Blauwe ogen, maar vanop een afstand gezien met een diepte erin waardoor ik eerst dacht dat ze donker waren. Karbonkeltjes.
Zullen we ergens over praten? Liever niet over zaken waar mensen in koffiebars over leuteren. Want dan gaat het over hoe het bezoek aan een tante in het ziekenhuis is verlopen en over hoe er daar over clichés gesproken werd als het vlees dat elke avond opnieuw naar een uitgewrongen leren vod smaakt maar dat het los daarvan beter gaat en hoeveel tante er niet voor over zou hebben om haar vals gebit in een fijn stukje chateaubriand te zetten. Of over hoeveel moeilijker dan verwacht de cursus ethiek wel niet is en het een huzarenstuk wordt om hem tegen het mondelinge examen volgende week achter de kiezen te krijgen. Persoonlijk praat ik liever over dingen die er echt toe doen.
Ik…
Is het goed dat we spreken over orde? Dat is misschien wel het allerbelangrijkste. Orde. Structuur. Rechtlijnigheid. Het moet ons grootste streven zijn. Altijd. In alles. Zeker als het op spreken aankomt. De manier waarop we in en uit onszelf taal vormgeven, zegt zo veel over wie we zijn. Maar ook buiten het spreken moeten we er altijd naar trachten. Zonder orde en structuur zit er geen voegsel tussen de tegels waarop we wandelen. En het evenwicht is al zo wankel.
De wanorde woedt in ons allemaal, zie je. Dat lijdt tot vervelende dingen als geloof. In God, in Boeddha, Jezus, Krishna, Allah, Club Brugge, Frank Deboosere, in de kip of het ei. Al die geloven zijn grote hokjes klein gelijk, sluitende kaders die enkel binnenin waar zijn omdat ze niet naast elkaar kunnen bestaan. Geloof is een boeltje. Ik ben op zoek naar een systeem dat geen geloof is.
Wat me zo aanspreekt in jou is dat je iemand bent die eruit ziet alsof je alle schaapjes op het droge hebt. Dat vind ik mogelijks nog aantrekkelijker dan je ogen. Het maakt me benieuwd naar hoe je adem ruikt in de ochtend, hoe je een balpen vasthoudt terwijl je schrijft, hoe je in slaap valt.
//Nog een intermezzo. Ik ben zelf eerder een zijslaper. Beginnend op links, maar doorheen de nacht meerdere keren wisselend van kant. De laatste tijd word ik vaak wakker tijdens de wissels. Ik weet niet waarom. Ik slaap onvast. Ook ’s nachts komt er veel op me af. Dat kan gaan van of ik wel al het in de garage opgestapelde papier kwijt kan in de nieuwe gele containers die volgende week geleverd worden tot de vrees dat ik een tenniselleboog ga krijgen. Verder ben ik niet hypochondrisch. Tussen al dat nachtelijk denken door moet ik ook nog naar het toilet. Meestal één keer, soms twee. Vroeger had ik geen wekker nodig om op tijd wakker te worden. Nu wel. Einde intermezzo. Dit was het laatste.//
Ik zeg het. We hebben systemen nodig. Die nieuwe gele papiercontainers zijn best een goed systeem. Ze dwingen je om de rompslomp binnen de perken te houden. Om de dingen netjes weg te bergen. Ze voegen een zekere vorm van schoonheid toe aan afval. Als dat geen hoge vorm van kunst is.
Hoe zet jij het vuilnis buiten? Nee, niet antwoorden, wat is dat nu voor een vraag.
Ik laat het nu beter aan jou over. Aangenaam. Zeg maar…
Wacht, er kleeft nog iets roods boven je lip. Tomatensoep?