Rechterflank – Het Rode Oor 2024

Dit kortverhaal schreef ik naar aanleiding van Het Rode Oor, de jaarlijkse erotische kortverhalenwedstrijd georganiseerd door deBuren en enkele andere organisaties. De opdracht dit jaar: verzin een tekst op basis van een prikkelende eerste zin uit een gedicht, lied, verhaal, …

Eerdere inzendingen: Een verdwijnen (2022), Vrijdag (2023)

***

‘k hou van mijn lijf als het met jouw lijf is. Zo simpel is het, zoals Cummings het schreef. Zo simpel zou het moeten zijn. Want nu is het… niet.

Ik weet wie je bent. Ik voel je, ook al ben je er niet. Oh, wat voel ik je. Ik voel je schim aan mijn rechterflank. Stuurboord. Terwijl je uitgestelde aanwezigheid me compleet stuurloos maakt.

Je stem dringt mijn hoofd binnen, klinkend als water dat marmer polijst, edel, wervelend, met een stevig fundament. Dat is het enige dat ik echt van je weet. Je stem en je naam.

Nee, dat is niet waar. Ik weet meer. Ik weet dat je je lippen liefst knalrood verft en dat je uiterst witte tanden hebt die je breed open lacht en zo Julia Roberts het nakijken geeft en dat je huid bleker is dan de mijne en dat je tengere armen uitlopen in fijne handen en dat die dingen me soms aan Sneeuwwitje doen denken, maar dat daar de vergelijking stopt, niet in het minst omdat je lange haren hebt en dat die soms van kleur veranderen los van de seizoenen en dat er aan jouw voorkomen niets rijzigs is zoals een toekomstige prinses dat volgens grimmige sprookjes en royaltyblaadjes hoort te hebben. 

Verder weet ik niks. Verder is alles wat ik denk een invulling. Een veronderstelling. Een voorbode van hoe ik hoop dat het zal zijn. Als je er eindelijk bent. Van hoe je echt voelt. Hoe je ochtendzoen me weer zin zal geven in de dag die klaar staat, dat ik eindelijk weer van een ochtendgloren kan spreken. Hoe mijn wijs- en middelvinger de middellijn van je rug afdalen tot die lijn overgaat in de welving van je achterwerk en de scheiding van je billen en hoe mijn vingertoppen van daar de klim weer inzetten tot aan je nekwervels en hoe ik doorga tot je in slaap valt. Hoe alles zal zijn in de uren die daartussen zitten en alles wat erbuiten valt. Hoe de nacht die erop volgt weer als een vereniging zal asemen en niet langer als een verenging die zich opdringt. Hoe vierentwintig uren weer zullen dansen, hoe we uit onze geuren een nieuw parfum zullen patenteren, hoe uit de grond onder onze woeste passen onze furies zullen ontkiemen als orkanen die versmelten en uitdijen, hun stille ogen samen een briljant monster scheppend dat de aarde en al haar begane paden herschikt.

Hoe ik weer van mezelf zal kunnen houden gewoon omdat jij dat doet.

Nu ben ik verveld tot een hopeloze romanticus op permanente snoozestand, klem zittend in een wekker waarvan de batterijen het elk moment kunnen begeven, vanop het nachtkastje smeekbederig kijkend naar het bed, dat ene voortdurend onbeslapen hoofdkussen en de lakens en wat daar allemaal tussen, onder, op, naast, achter, kan gebeuren. Welke putjes de hoeken van het bed in de muur zullen tikken wanneer dat gebeuren al te herhaaldelijk plaatsvindt.

Ze zeggen dat tussen twee personen een ketting van vier andere mensen zit en dat je zo tot bij iedereen waar ook ter wereld kan uitkomen. Ik heb een aanknopingspunt waarvan ik weet dat die meteen de vierde schakel is, maar de durf ontbreekt, zoals die al jaren ontbreekt, al van lang voor ik van jouw bestaan wist. Ik krijg de baldadigheid niet gevormd. Een muurbloempje dat geen water krijgt, komt nooit tot wasdom. De wil om te groeien is er wel, om te zwellen, op elke manier, ook in jou, zelfs als er echte kettingen aan te pas zouden en er achter die lach met haar sneeuwwitte tanden een vleesetende plant blijkt schuil te gaan. Keten me vast, knijp me, bijt me, leg mijn tepels in de was, schrok me op – de prijs van overgave heb ik al lang betaald.

Het moet met jouw lijf zijn, zo simpel is het.

Terwijl ik dit neerschrijf voel ik hem zoveel sterker, de hitte rechts waar jij vlees moet worden. Alleen jij kan de oorlog die in me woedt beslechten. Maar ik ben wie ik ben. Deze woorden zijn mijn enige wapen om je tastbaar te maken en ik krijg ze niet in de baan om jouw planeet geschoten.

Onder de loopgraaf van mijn schrijftafel klopt mijn lid, wachtend op een marcheerorder dat vermoedelijk nooit zal komen.